H3 Samentrekking van samengestelde zinnen (les 3)

Samengestelde zinnen
1) Kun je een samengestelde zin herkennen?
2) Weet je wat een hoofdzin is?
3) Weet je wat een bijzin is?
4) Kun je het verschil aangeven tussen een hoofd- en bijzin?
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Samengestelde zinnen
1) Kun je een samengestelde zin herkennen?
2) Weet je wat een hoofdzin is?
3) Weet je wat een bijzin is?
4) Kun je het verschil aangeven tussen een hoofd- en bijzin?

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdzin
Een hoofdzin staat in een samengestelde zin. 

In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar. Er kan niets tussen ow en pv gezet worden (bijv. 'niet')

Er kunnen meerdere hoofdzinnen in een zin staan. 


Slide 2 - Tekstslide

Simon kocht een nieuwe jas en zijn zus bestelde schoenen. 
pv1: kocht                          ow1: Simon
pv2: bestelde                   ow2: zijn zus

Welk woord plakt deze zinnen aan elkaar?

Hoe noem je zo'n woord?
lidwoord - werkwoord - voegwoord - bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Tekstslide

Bijzin
Een bijzin kan in een samengestelde zin staan.

In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp uit elkaar. Er staat dus een of meerdere woorden /zinsdelen tussen. 
Er kunnen meerdere bijzinnen in een zin staan, maar er moet altijd een hoofdzin zijn. 


Slide 4 - Tekstslide

Wat is een hoofdzin?
A
Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar.
B
Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar

Slide 5 - Quizvraag

Hz of Bz? Kies het goede antwoord.

Ik probeerde te lezen, maar mijn ogen vielen steeds dicht.
A
hoofdzin- hoofdzin
B
hoofdzin- bijzin
C
bijzin- hoofdzin

Slide 6 - Quizvraag


Het gaat vast beter als ik een stukje ga hardlopen.

Kies het juiste antwoord:
A
hoofdzin- hoofdzin
B
hoofdzin- bijzin
C
bijzin- hoofdzin

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een hoofdzin?
A
Een zin met een voegwoord.
B
Een zin waarbij er een zinsdeel tussen de pv en het ow staat.
C
Een zin waarbij de pv en het ow naast elkaar staan.
D
Een zin zonder onderwerp.

Slide 8 - Quizvraag

7) Welke combinatie van zie je hier?
afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ)

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
A
Hz+Hz
B
Hz+Bz
C
Bz+Hz
D
Hz+Bz+Bz

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin bestaat uit
hoofdzin +hoofdzin?
A
Ik werk in Breda, maar ik wil er wel wonen.
B
Ik werk in Breda, daardoor moet ik elke dag reizen naar breda.
C
Ik werk in Breda, omdat ik niks anders kan vinden.
D
Ik werk in Breda, omdat ik dat leuk vind.

Slide 11 - Quizvraag

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen.

Kies het juiste antwoord:
A
hoofdzin-bijzin
B
hoofdzin-hoofdzin

Slide 12 - Quizvraag

Samengestelde zinnen
Kun je een samengestelde zin herkennen?

Slide 13 - Tekstslide

persoonsvorm en onderwerp 
in samengestelde zinnen

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de hoofdzin?
A
dat zij verliefd is
B
is heel begrijpelijk

Slide 15 - Quizvraag

5) Noteer de persoonsvormen.

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
(zet een komma tussen de twee antwoorden)

Slide 16 - Open vraag

4) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 17 - Quizvraag

3) Wat zijn de onderwerpen in deze zin?

Peter wil morgen naar De Efteling, maar Marieke wil niet mee.
A
Peter
B
De Efteling, Marieke
C
Marieke
D
Peter, Marieke

Slide 18 - Quizvraag

6) Noteer de onderwerpen.

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
(zet een komma en spatie tussen de twee woorden)

Slide 19 - Open vraag

8) Noteer het voegwoord.

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.

Slide 20 - Open vraag

9) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 21 - Quizvraag

10) Noteer de persoonsvormen.
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
(zet een komma tussen de twee woorden)

Slide 22 - Open vraag

11) Noteer de onderwerpen.
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
(zet een komma tussen de twee antwoorden)

Slide 23 - Open vraag

12) Welke combinatie van zie je hier?
afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ)
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 24 - Quizvraag

13) Noteer het voegwoord.
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.

Slide 25 - Open vraag

14) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?

Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 26 - Quizvraag

15) Noteer de persoonsvormen.
Deze leerling heeft eigen stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
(zet in je antwoord een komma tussen de twee woorden)

Slide 27 - Open vraag

6) Noteer de onderwerpen.
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
(zet in je antwoord een komma en spatie tussen de twee woorden)

Slide 28 - Open vraag

7) Welke combinatie van zie je hier?
afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ)
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 29 - Quizvraag

8) Noteer het voegwoord.
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.

Slide 30 - Open vraag

Samengetrokken zinnen
1) Kun je een samengestelde zin herkennen?
2) Kun je aangeven welke woorden zijn weggelaten?
3) Kun je aangeven of de zin (on)juist is samengetrokken?

Slide 31 - Tekstslide

Samentrekkingen
juiste en foutieve samentrekkingen

Slide 32 - Tekstslide

1) Is deze zin samengetrokken?

Peter hield van haar en van zwarte bonen.
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

1) Is deze zin op de juiste manier samengetrokken?

Peter hield van haar en van zwarte bonen.
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

Is deze zin op de juiste manier samengetrokken?

Jenny at graag witte rijst en op zaterdag bij MacDonalds.
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Beschrijf in eigen woorden waarom de vorige zin niet juist is samengetrokken

Slide 36 - Open vraag

Ik kan het verschil benoemen tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen
0100

Slide 37 - Poll

Ik kan aangeven of een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin óf uit twee hoofdzinnen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Ik weet wat voegwoorden zijn en ik kan ze aanwijzen in de zin
0100

Slide 39 - Poll

Ik herken samengetrokken zinnen en ik kan de mogelijke fout aanwijzen in die zin
0100

Slide 40 - Poll