Enkelvoudige en samengestelde zinnen

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Ik heb mijn huiswerk niet kunnen maken.

Slide 2 - Open vraag

Hoeveel en welke pv ('s) staan er in de onderstaande zin?

Ik heb mijn huiswerk niet kunnen maken, omdat ik de hond uit moest laten.

Slide 3 - Open vraag

Wat is het verschil tussen onderstaande zinnen?
Ik heb mijn huiswerk niet kunnen maken. Ik moest de hond uitlaten.
Ik heb mijn huiswerk niet kunnen maken, omdat ik de hond moest uitlaten.

Slide 4 - Open vraag

Samengestelde zinnen
Wat is het verschil tussen de zinnen?
- Ik heb mijn huiswerk niet kunnen maken. Ik moest de hond uitlaten.
- Ik heb mijn huiswerk niet kunnen maken, omdat ik de hond nog moest uitlaten.

Enkelvoudige zin: er is maar één pv.

Samengestelde zin: er zijn meer pv's

Slide 5 - Tekstslide

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

Vorige zomer is het extreem warm geweest.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 6 - Quizvraag

Enkelvoudige of samengestelde zin?

Toen iemand daar op televisie over klaagde, ontdekte een schilder een gat in de markt.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 7 - Quizvraag

Enkelvoudige of samengestelde zin?

Hij dacht dat de coronacrisis sneller voorbij zou zijn.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 8 - Quizvraag

Enkelvoudige of samengestelde zin?

Waarom zou je dat in vredesnaam willen wensen voor Oud en Nieuw?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 9 - Quizvraag

Hoofd- en bijzinnen

Slide 10 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin (hz).

Een samengestelde zin bevat altijd minimaal één hoofdzin en verder één of meer hoofdzinnen en/of bijzinnen (bz).

Frank wil met het vliegtuig naar Berlijn, maar ik neem liever de trein. = hoofdzin + hoofdzin

Slide 11 - Tekstslide

Hoofd-en bijzinnen worden door voegwoorden verbonden.
Een voegwoord staat meestal tussen twee zinnen, maar het kan ook vooraan in de zin staan.

Voorbeelden van voegwoorden zijn en, maar, want, omdat, als, toen, terwijl, aangezien etc..

Slide 12 - Tekstslide

Tips om hoofdzinnen en bijzinnen te herkennen
Tip 1  Staat de pv voorin de zin? --> hz
           Staat de pv achterin de zin?--> bz

Hilde zet het alarm aan (hz) als ze van huis gaat (bz).

Slide 13 - Tekstslide

......nog een tip
Tip 2
Kan er geen ander zinsdeel tussen ow en pv staan?-->
Kunnen er wel ander zinsdelen tussen staan? -->bz

Deze winkel sluit om zes uur (hz), hoewel de meeste andere zaken langer open blijven (bz)

Slide 14 - Tekstslide

...de laatste tip
Tip 3
Begint de samengestelde zin met een voegwoord of met:  die, dat, wat, omdat, waarover enz.= bijzin            (behalve: en, maar, want, of, deze verbinden altijd hoofdzinnen) 
Ik ga vanmiddag zwemmen en vanavond ga ik  barbecueën.
Ik ga vanmiddag niet zwemmen, want daar heb ik geen in in.
We verwachten vandaag veel klanten, omdat het uitverkoop is.
Is de jurk die daar hangt afgeprijsd? 

Slide 15 - Tekstslide

Het is heel erg belangrijk dat een werknemer sociaal en klantgericht is.
A
enkelvoudig
B
samengesteld: hz+hz
C
samengesteld: hz + bz
D
Samengesteld: hz (bz) hz

Slide 16 - Quizvraag

Deze collega gaat het bedrijf verlaten, wat ik erg jammer vind.
A
samengesteld: hz +bz
B
enkelvoudig
C
samengesteld hz +hz
D
samengesteld: hz (bz) hz

Slide 17 - Quizvraag

De auto die net voorbijkwam, reed met een te hoge snelheid.
A
samengesteld: hz +hz
B
samengesteld: bz+bz
C
samengesteld hz +bz
D
samengesteld: hz (bz) hz

Slide 18 - Quizvraag

De artikelen die daar liggen, zijn in de uitverkoop.
A
samengesteld: hz +hz
B
samengesteld: hz+bz
C
samengesteld bz +hz
D
samengesteld: hz (bz) hz

Slide 19 - Quizvraag

Dankzij de hulp van de assistente is de speech van de directrice op tijd af.
A
samengesteld: hz +hz
B
samengesteld: hz+bz
C
samengesteld bz +hz
D
enkelvoudig

Slide 20 - Quizvraag

Toets reader H1, H2, H3 en H4
H 1 Vormen van het werkwoord
H2 Woordsoorten 2.1 t/m 2.7
H3 Spellingregels 3.1 t/m 3.3
H4 Zinsdelen en zinnen

Slide 21 - Tekstslide

Vormen van het werkwoord H1
De persoonsvorm 
Het voltooid deelwoord 
Het tegenwoordig deelwoord
Het infinitief

Slide 22 - Tekstslide

Woordsoorten H2
Lidwoord (lw)
Zelfstandig naamwoord (zn)
Bijvoeglijk naamwoord (bn) Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (sbn)
Voornaamwoorden (pvnw + bvnw + wvnw)
Voorzetsels, bijwoorden en voegwoorden
Tussenwerpsels

Slide 23 - Tekstslide

Spellingregels H3
Persoonsvorm in de tt + vt
Deelwoorden

Slide 24 - Tekstslide

Zinsdelen en zinnen H4
Werkwoordelijk gezegde 
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling

Slide 25 - Tekstslide

Hoe ga je je voorbereiden op de kennistoets?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide