OSP - overige informatie

Vak: Ondersteuningsplan (OSP)
Semester: 4
Docenten: Frank van Aken
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vak: Ondersteuningsplan (OSP)
Semester: 4
Docenten: Frank van Aken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding
De slides in deze presentatie zijn niet in de lessen besproken. Mogelijk komen ze wel voor in de kennistoets. Bestudeer ze dus bij je voorbereiding van de toets

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan de cliënt doen?
  • Zelfregie: gaat om zelf bepalen en beslissingen nemen: ‘Wat wil ik?’

  • Eigen kracht: gaat om wat iemand zelf of samen met zijn omgeving kan: ‘Wat kan ik?’

  • Zelfredzaamheid: gaat om zelfstandig kunnen meedoen en zelf dingen kunnen regelen: ‘Wat heb ik (nog) nodig?'

  • Eigen verantwoordelijkheid: gaat om zelf moeten of mogen: ‘Wat moet ik of wat mag ik zelf doen?


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leefgebieden
Ondersteunende vragen tijdens het gesprek 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van informatiebronnen:
  • de cliënt zelf;
  • de familie of naasten;
  • andere professionals;
  • observatie;
  • eventueel het dossier.

Je moet de gekregen informatie vastleggen en ALTIJD als bijlage in je ondersteuningsplan zetten (gespreksverslag, observatieverslag).
Verzamelen van informatie
Beschrijft de verschillende bronnen waaruit informatie is verzameld

Slide 5 - Tekstslide

De cliënt zelf :
In het eerste gesprek komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- Wat is de (ziekte)geschiedenis van deze cliënt?
- Hoe ziet de cliënt zichzelf? Wat is zijn persoonlijk verhaal: wie is de cliënt, wat vindt hij belangrijk?
- Wat kan de cliënt vertellen over zijn wensen, beperkingen, klachten en problemen?
- Wat is zijn ondersteuningsvraag: welke zorg/begeleiding heeft de cliënt nodig?
- Welke risico’s zijn er op het gebied van gezondheid of andere levensgebieden?

De familie of naasten :
Niet alle cliënten kunnen zelf goed hun verhaal doen. Daarom kan informatie uit het netwerk van de cliënt, bijvoorbeeld familie en vrienden, een belangrijke aanvulling zijn.
Andere professionals
Als een cliënt al zorg of ondersteuning van anderen ontvangt, kunnen zij soms aanvullende informatie geven, bijvoorbeeld de huisarts.

Observatie :
Niet alleen wat de cliënt of mantelzorger vertelt is belangrijk, maar ook wat jij zelf of je collega’s waarnemen over welke zorg en ondersteuning iemand nodig heeft.
- Hoe uit de cliënt zich verbaal en non-verbaal?
- Welke aanwijzingen/signalen zijn er?
- Hoe ziet zijn huis/leefomgeving eruit?
- Hoe is het gesteld met de lichamelijke verzorging?

Dossier :
Vaak kun je je ook een beeld vormen aan de hand van beschikbare informatie uit het (elektronische) dossier. Daarin vind je vaak de medische gegevens en voorgeschiedenis, een levensloopverslag en begeleidings- of behandelverslagen

Het ondersteuningsplan komt tot stand door de cliënt, hulpverlener en sociaal netwerk. Daarom heb je meerdere bronnen nodig 
Gegevens verzamelen 
Je hebt 2 soorten gegevens die je verzamelt:
  • Constante gegevens: Hier zal de informatie niet veranderen
  • Variabele gegevens: deze gegevens kunnen van dag tot dag verschillen
Het papieren begeleidingsplan in een map wordt steeds vaker vervangen door een digitaal plan (dossier). De cliënt kan met een digitaal ondersteuningsplan ook gemakkelijk zelf aan de slag door het aanvinken van keuzemogelijkheden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gesprekken voeren 
  • Welke gesprekstechnieken zijn er?

  • Weke gespreksvaardigheden zijn er nodig?

  • Hoe luister je actief naar iemand?

  • Waarom gebruik maken van verbaal en non- verbaal?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Motiverende gespreksvoering 
Motivatie is afgeleid van het Latijnse werkwoord ‘movere’: ‘In beweging brengen’. 
Dat is precies wat hulpverleners met motiverende gespreksvoering proberen te bereiken: cliënten in beweging brengen om hun levenswijze te veranderen.

Je gaat op zoek naar de motivatie van de cliënt (intrinsieke motivatie). 
Waarom ga je niet opzoek naar de extrinsieke motivatie?

Motivatie is afhankelijk van drie componenten:
  • Willen: het belang van verandering inzien
  • Kunnen: het hebben van vertrouwen in verandering
  • Klaar zijn: het stellen van prioriteiten






Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vier principes
Er zijn vier principes die als een rode draad door de methode ‘motiverende gespreksvoering’ lopen:

  • Wees empathisch: het gaat om daadwerkelijk inleven in de cliënt en niet doen alsof.

  • Ontwikkelen van discrepantie (tegenstrijdig): richt je op het verschil (vanuit het perspectief van de cliënt) tussen het huidige en toekomstige gedrag. ‘Hoe ben of doe ik nu en hoe wil ik doen of zijn?’

  • Meeveren met weerstand: vermijd discussie of argumentatie. Veer mee met de weerstand en zie dit als een kans.

  • Ondersteunen van eigen effectiviteit: het gaat er hierbij om dat je het geloof in eigen kunnen ondersteunt en versterkt. Eigen effectiviteit is een directe voorspeller van gedragsverandering






Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 2 van ondersteuningsproces
Behoeften vaststellen
  • Piramide van Maslow

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips voor het stellen van vragen ​:
  • Bedenk vooraf hoe je je vragen stelt. Jouw manier van vragen stellen bepaalt voor een belangrijk deel welke antwoorden je krijgt. Het is goed je daarvan bewust te zijn.​
  • Op gesloten vragen zoals: ‘Gaat het goed met je?’ krijg je vaak een kort ‘ja’ of ‘nee’ als antwoord. Maar op een open vraag zoals: ‘Hoe vind je dat het de afgelopen tijd is gegaan?’ krijg je vaak een uitgebreider antwoord.​
  • Cliënten hebben te maken met ziekte, handicap, beperkingen en teleurstelling. Door te vragen naar moeilijkheden of problemen kom je vaak terecht in een negatieve spiraal. Het is beter je te richten op de eigen kracht van de cliënt om problemen het hoofd te bieden: ‘Wat kun je, wat wil je, wat weet je?’

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goed omgaan met diversiteit noem je ook wel intercultureel vakmanschap: Je hebt aandacht voor de diversiteit van mensen en culturen: bij collega’s, cliënten en jezelf.

Het is belangrijk dat je de kennis, houding en vaardigheden hebt om goed te kunnen communiceren en werken met cliënten uit verschillende culturele groepen. Belangrijk daarbij is:
  • cultureel bewustzijn;
  • culturele gevoeligheid;
  • kennis.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cultureel bewustzijn 
Je bent bewust van je eigen cultuur en waardesysteem.

Je stelt jezelf de volgende vragen:
  • Wie ben je en waar kom je vandaan?
  • Wat is jouw cultuur en culturele identiteit?
  • Heb je vooroordelen en gebruik je stereotypen? (Dit zijn uitspraken over groepen mensen zoals: ‘Nederlanders zijn gierig’ en ‘Friezen zijn stug’.)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Interculturele gevoeligheid
Als begeleider heb je een:
  • nieuwsgierige houding
  • open houding
  • je toont respect voor andere culturen.

Je moet dus rekening houden met de:
  • levensbeschouwing
  • dagelijkse gewoonten
  • familiestructuur 
  • voedingsgewoonten van de cliënt

Hoe doe je dat?:
  • Luister en kijk zonder vooroordelen naar de mens achter het probleem, de ziekte of aandoening.
  • Wees nieuwsgierig naar hoe iemand in het leven staat.
  • Toon aandacht en stel vragen. 
  • Stel de cliënt op zijn gemak, zodat die zich vrij voelt om over zichzelf te vertellen en om zelf vragen te stellen.
  • Bouw een goede band op met zowel de cliënt als zijn familie

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kennis
  • Je hebt kennis nodig van je eigen normen en waarden:  welke heb je zelf meegekregen vanuit je opvoeding en de cultuur waarin je bent opgegroeid
  • Daarnaast heb je kennis nodig van verschillende culturen en specifieke aandachtspunten. Je moet je kunnen inleven in de leefwereld van elke cliënt, ongeacht zijn achtergrond en afkomst.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Langertermijn doel (LTD): Dit geeft vaak een ideaal aan, iets wat op dit moment nog onbereikbaar is. Het leerdoel is minimaal 2 maanden. 

  • Korte termijn doel: Binnen nu en meestal maximaal 2 maanden kan het doel worden bereikt. Het doel is duidelijk en concreet. Is vaak gekoppeld aan een concreet activiteit.

  • Hoeveel leerdoelen formuleren:
Per activiteitenplan formuleer jij 1 langertermijn en 2 korte termijndoelen 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor je een doel stelt moet er duidelijk zijn waarom het doel wordt gesteld en wat je wilt bereiken. Je kunt je je ook afvragen wie er betrokken zijn bij de het bereiken van het doel, waar eraan gewerkt wordt en wanneer.

De W-vragen gebruik je als voorbereiding bij het bepalen van je doel.
  • Wat wil de cliënt bereiken? 
  • Waarom wilt de cliënt dit doel bereiken?
  • Wie zijn erbij betrokken?
  • Waar gaat de cliënt aan het doel werken?
  • Wanneer moet het doel behaald zijn en wanneer gaat de cliënt eraan werken?


ALLE DOELEN moet je SMART formuleren!


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Zelfzorg zijn alle handelingen die een cliënt verricht, gericht op zichzelf of zijn omgeving, met als doel in leven te blijven, zijn gezondheid te handhaven of te bevorderen en zijn welbevinden te waarborgen.

  • Zelfzorg bevat in de eerste plaats ADL-activiteiten. ADL staat voor algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Dit zijn handelingen die mensen dagelijks verrichten. Het zijn handelingen die horen bij je verzorging, zoals eten, wassen en naar het toilet gaan. Het begrip wordt gebruikt om de zelfredzaamheid van de cliënt aan te geven. Gedeeltelijk zijn ADL voor iedereen gelijk, maar ze worden ook bepaald door eigen leefpatroon en leefomgeving.


  • Zelfzorg omvat ook huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL), zoals koken, de was doen en stofzuigen.

  • Ook ADML (algemeen dagelijks maatschappelijke levensverrichtingen), het zelfstandig in de samenleving functioneren, hoort bij zelfzorg. 


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vrije tijd
Vrijetijdsbeleving heeft vier kenmerken waaraan voldaan moet worden om te kunnen spreken van een optimale vrijetijdsbeleving:
  • verrijkte waarneming (je beleeft alles om je heen heel intensief);
  • verstoring van het tijdsbesef (je hebt geen tijdsbesef meer, de tijd vliegt);
  • sterke persoonlijke betrokkenheid (je gaat helemaal op in de activiteit, je verliest jezelf);
  • gevoel van zorgeloosheid, plezier en genoegen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aspecten
De onderstaande aspecten spelen een rol bij ontwikkelingsgerichte dagbesteding:
  • de persoon die aan de dagbesteding meedoet;
  • de waarde van de dagbesteding;
  • de aard van de dagbesteding zelf;
  • de omgeving waarin de dagbesteding plaatsvindt.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rollenspel
Een rollenspel is een spelsoort waarbij de cliënt gedrag in een gegeven situatie moet nadoen, vanuit een (ook vooraf beschreven) positie.

De cliënt oefent met nieuw gedrag. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende rollenspellen
  • Imiterend rollenspel
Een deelnemer wordt op een uitdrukkelijk, maar vriendelijke, positieve en aanmoedigende manier uitgenodigd om een vaardigheid uit bijv. een filmpje na te spelen.

  • Anticiperend rollenspel
In dit rollenspel wordt het spel volledig afgestemd op de situatie van één deelnemer. De begeleider houdt goed in de gaten dat het spel niet te belastend is voor de deelnemer.

  • Reconstruerend rollenspel
Een deelnemer wordt uitgenodigd om een situatie centraal te stellen die pasgeleden tot een 'teleurstellende' ervaring heeft geleid


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorwaarde methodisch werken 
  1. Doelgericht: het handelen van de professionele werker zal afgestemd moeten zijn op een doel dat bijdraagt aan de verbetering van de situatie van de cliënt. Die doelen zullen realistisch en haalbaar moeten zijn om bereikt te kunnen worden.​
  2. Systematisch: plan van aanpak maken om het uiteindelijke doel haalbaar te maken.​
  3. Procesmatig: elke voorafgaande situatie beïnvloed de komende situatie. Procesmatig wil zeggen: volgens een onomkeerbare serie veranderingen in de tijd, met een bepaalde regelmaat, in een bepaalde richting.​
  4. Bewust: door bewust bezig te zijn met alle aspecten in het methodisch handelen, onderscheid jij je van een vrijwilliger.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methodiek versus techniek
Begeleidingsmethode: Systematisch manier om van een beginsituatie naar een eindsituatie te werken


Begeleidingstechniek/stijl: De manier waarop de begeleider zelf met de begeleidingsmethode omgaat

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begeleidingsmethodiek krachtwerk
  • Krachtwerk is een krachtgericht begeleidingstraject voor mensen in multiprobleemsituaties die in sociaal isolement dreigen te raken. 

  • Krachtwerk wordt vooral ingezet in de maatschappelijke opvang, in de vrouwenopvang en bij de begeleiding en opvang van zwerfjongeren.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begeleidingstechniek/stijl
  • Motiveren: Het geven van de juiste (interne of externe) prikkel om iemand enthousiast te maken iets te doen of te laten doen.​

  • Stimuleren: iemand aansporen iets te doen of te laten op basis van overtuigingskracht.​
  1. Taakgericht stimuleren: Taakgericht stimuleren doe je door de opdrachten en of activiteiten te laten aansluiten bij het niveau en de interesse van de cliënt. Geef de cliënt zoveel mogelijk interessante en uitdagende opdrachten/activiteiten. Niet té moeilijk, want daar kan een cliënt onzeker van worden. Maar zeker ook niet te makkelijk.​
  2. Persoonsgericht stimuleren: Om de cliënt te kunnen stimuleren voor de opleiding of het werk moet de cliënt zich eerst prettig voelen. De cliënt moet zelfvertrouwen hebben, maar ook de sfeer moet goed zijn. Als begeleider kun je hiervoor zorgen door een goede relatie met de cliënt op te bouwen en door een prettige sfeer te scheppen.​
  • Positieve benadering: Vanuit het positieve kant bekijken, bewust iets positief zeggen tegen de cliënt, woorden gebruiken met een positieve betekenis. 


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begeleiden in fasen
  • Aanmeldfase: het eerste contact tussen de cliënt en hulpverlener.
  • Intakefase: een nadere kennismaking tussen cliënt en de instelling.
  • Startfase: de opbouw van de hulpverlening aan de cliënt.
  • Analysefase: analyse van het functioneren van de cliënt op zeven leefgebieden.
  • Planningsfase: het opstellen van een begeleidingsplan/ondersteuningsplan.
  • Uitvoeringsfase: de uitvoering van het begeleidingsplan/ondersteuningsplan.
  • Evaluatiefase: een terugblik op de uitvoeringsfase.
  • Uitstroomfase: de afronding van de hulpverlening.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zorgvarianten
Enkele voorbeelden van zorgvarianten die je tegenwoordig veel ziet in de zorg voor cliënten met een psychische aandoening zijn:
  • Ambulante zorg: zorg die gegeven wordt in de woon- en leefsituatie van de cliënt. De hulpverlener gaat dus naar de cliënt toe.
  • Beschermd wonen: Wonen in een woning in de wijk, Wonen in een groep, Wonen in een appartement
  • Deeltijd- en dagbehandeling: De cliënt woont thuis. Een of meerdere keren per week gaat de cliënt een hele dag of een dagdeel naar een locatie van een ggz-voorziening en volgt daar meerdere therapieën op een dag.
  • Klinische opname: Een opname of een klinische behandeling betekent dat de cliënt voor kortere of langere tijd 24 uur per dag in een ggz-voorziening verblijft.
  • Bemoeizorg: is zorg op gebied van de ggz, verslavingszorg en de maatschappelijke opvang. Het wordt vaak ingezet voor mensen met meerdere problemen of aandoeningen tegelijkertijd, bijvoorbeeld een chronische verslaving in combinatie met psychische problemen




Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Coördinatie 
  • Coördinatie wil zeggen het regelen, afstemmen en op elkaar laten aansluiten van verschillende vormen van zorg en ondersteuning rondom de cliënt. Het waarborgen van de continuïteit speelt bij een goede coördinatie een grote rol.

  • Continuïteit wil zeggen: voortgang zonder onderbreking. In de huidige visie op goede hulpverlening is het de bedoeling dat elke cliënt één aanspreekpunt als vaste begeleider heeft, die de cliënt kent en alle hulp coördineert. Deze vaste begeleider wisselt informatie uit tussen de andere betrokken hulpverleners. Een goede communicatie en samenwerking is daarbij noodzakelijk.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Coördineren 
Het coördineren van zorg en ondersteuning houdt in:
  • Maken van goede afspraken: je spreekt met elkaar af wie wat, wanneer doet in de dagelijkse ondersteuning van de cliënt, zodat iedereen weet wat hij moet doen;
  • Plannen van het werk: je overdenkt wat je moet doen en plaatst je taken in een logische volgorde, voordat je aan het werk gaat;
  • Organisatie van het werk: je denkt er op tijd over na wat je nodig hebt om je werkzaamheden goed te organiseren;
  • Overleg voeren: je voert werkoverleg met collega’s, overleg met cliënten en mantelzorgers, maar ook overleg met professionals buiten je organisatie;
  • Informatieoverdracht: denk aan de rapportage van gegevens of nieuwe afspraken aan collega’s of het geven van informatie aan de cliënt.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenwerking
Voor een goede coördinatie van de hulpverlening en samenwerking tussen de verschillende hulpverleners zijn de volgende vijf punten van belang:
  • Voor de cliënt is duidelijk wie van de betrokken hulpverleners.
  • Alle betrokken professionals hebben inzage in het gezamenlijk ondersteuningsplan en stellen zich op de hoogte van alle relevante gegevens van de cliënt.
  • Elke hulp- en zorgverlener informeert andere collega’s en vult het dossier aan.
  • Alle betrokkenen in het samenwerkingsverband maken duidelijke afspraken over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de hulpverlening aan de cliënt.
  • Waar nodig worden controle-momenten ingepland voor overleg en evaluatie




Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

INAA-model

Inclusion
Natural
Artistic
Attitude
Dit is een methodiek waarin het draait om een natuurlijke, eigenwijze manier van werken aan een inclusieve omgeving met de kracht van kunstzinnige middelen

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Psycho-educatie
Psycho-educatie is een werkwijze die voor het eerst in het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw in Canada opduikt. Psycho-educatie wordt steeds vaker als middel ingezet om cliënten en vooral hun omgeving, de familie, de partner uitleg te geven over hun aandoening, beperking of het ziektebeeld

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies