Recap unit 3

Recap unit 3
The future
Adverbs vs adjectives
Can,could, be allowed to, be able to
have to, must, should


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Recap unit 3
The future
Adverbs vs adjectives
Can,could, be allowed to, be able to
have to, must, should


Slide 1 - Tekstslide

Future
Present simple  = volgens schema
present continuous = als iets gepland staat
am/are/is going to + ww = als iets al gepland staat/bewijs dat iets gaat gebeuren
will = belofte, veronderstelling, als op moment van spreken wordt besloten
shall = vraagzin met we of I


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Find the mistakes
1. Look at the clouds, it will rain.
2. *doorbell* I am going to open the door.
3. Shall you open the door?
4. The train is going to leave at 12.
5. We made an appointment. We will meet tomorrow morning. 

Slide 4 - Tekstslide

Find the mistakes
1. Look at the clouds, it is going to rain.
2. *doorbell* I will open the door.
3. Will you open the door?
4. The train leaves at 12.
5. We made an appointment. We are meeting/are going to meet  tomorrow morning. 

Slide 5 - Tekstslide

Adverbs vs adjectives
adverb = bijwoord
adjective = bijvoegelijk naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Adverbs vs adjectives
adverb = bijwoord en vorm je door bijvoegelijk naamwoord + ly en zegt iets over de zin, bijwoord, bijvoegelijk naamwoord en werkwoord

adjective = bijvoegelijk naamwoord en zegt iets over een zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdvraag:
Waar zegt het woord wat je moet invullen iets over????

Slide 8 - Tekstslide

The children protested loudly.
loudly zegt iets over protested, niet over een zelfstandig nw dus bijwoord (loudly en niet loud)

The boy ran incredibly fast.
Incredibly zegt iets over hoe snel hij rent, namelijk incredibly fast dus bijwoord (incredibly en niet incredible)

Slide 9 - Tekstslide

My sister walked in ....
A
proud
B
proudly

Slide 10 - Quizvraag

Tom works ...
A
slow
B
slowly

Slide 11 - Quizvraag

Tom is ...
A
slow
B
slowly

Slide 12 - Quizvraag

English is an ... language.
A
easy
B
easily

Slide 13 - Quizvraag

Can, could, be able to, be allowed to 

Let op:
am/are/is/was/were/will be able to
am/are/is/was/were/will be allowed to 


Slide 14 - Tekstslide

We ... see the mountains yesterday, but today we can't.
A
can
B
could
C
were able to
D
were allowed to

Slide 15 - Quizvraag

When I was young I .... run 5 miles easily.
A
can
B
could

Slide 16 - Quizvraag

Fill in the gap:
Alex ____ do his homework when his desk is in such a mess.
A
cannot do
B
will not be able to
C
couldn't
D
wasn't able to

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer gebruik je be allowed to?
A
om toestemming te vragen of te zeggen dat iets niet is toegestaan
B
om te zeggen dat iets niet is toegestaan volgens de regels
C
om te zeggen dat je fantastisch bent
D
je gebruikt be allowed to nooit

Slide 18 - Quizvraag

Have to, must, should

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Should
Zou moeten - advies

You should be resting after your incident. 

Slide 21 - Tekstslide

You _____ be 18 because you booked the hotel.
A
must
B
have to
C
should

Slide 22 - Quizvraag

Dad: "You _____ be home at 7."
A
must
B
have to
C
should

Slide 23 - Quizvraag

You _____ make fun of her, she is having a bad day.
A
mustn't
B
don't have to
C
shouldn't

Slide 24 - Quizvraag

You ______ smoke in a hospital.
A
mustn't
B
don't have to
C
shouldn't

Slide 25 - Quizvraag

How did it go?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll