2m woordsoorten

Welkom 2Ma!

Woordsoorten
lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en persoonlijk voornaamwoord
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 2Ma!

Woordsoorten
lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Lidwoord

de, het en een

het: als het hoort bij een zelfstandig naamwoord
Het regent al dagen.
Het grote ski-evenement werd afgelast.

een: als het uitgesproken wordt als 'un'
Vb. Een van de leerlingen kwam te laat.
       Ik heb een rondje gelopen. 

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord

Dit is een woord waar je een lidwoord voor kunt zetten.

Vaak een dier, ding, plant of mens. 

Alle namen van mensen, merken, steden etc. zijn altijd zelfstandige naamwoorden.

Vb. de vrede
       een auto


Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 

Vb.   De bewaarde toets
         Het donkere steegje

 

Slide 4 - Tekstslide

Voorzetsel

Een woord dat je op de puntjes kan zetten bij een van de twee zinnetjes die hieronder staan.

... het feest      of    ... de kooi

Vb.   Tijdens het concert viel de stroom uit.
         Niemand had meer iets van hem gehoord tijdens de les. 

 

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. Leer de volgende persoonlijke voornaamwoorden uit je hoofd:

ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het, wij, jullie, mij, me, jou, je, u, hem, haar, ons, hun, hen

Vb. Hij heeft mij een nieuwe fiets gegeven. 
 

Slide 6 - Tekstslide

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

(Ik) geef de werkboeken bij mijn docent af.

A
zn
B
bn
C
pers.vnw.
D
vz

Slide 7 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

(Het) sneeuwt gelukkig niet meer.

A
zn
B
lw
C
pers.vnw.
D
vz

Slide 8 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Met een (rode) pen kijk ik mijn werk na.

A
zn
B
lw
C
pers.vnw.
D
bn

Slide 9 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Met een rode pen kijk ik mijn (werk) na.

A
zn
B
lw
C
pers.vnw.
D
bn

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

(Met) een rode pen kijk ik mijn werk na.

A
zn
B
lw
C
vz
D
bn

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

(Melissa) en Anna hebben het huiswerk in hun agenda geschreven.

A
zn
B
lw
C
vz
D
bn

Slide 12 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Melissa en Anna hebben het huiswerk (in) hun agenda geschreven.

A
zn
B
lw
C
vz
D
bn

Slide 13 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Melissa en Anna hebben het huiswerk in hun (agenda) geschreven.

A
zn
B
pers.vnw.
C
vz
D
bn

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Ik wil graag (een) dag vrij na de vakantie.

A
vz
B
pers.vnw.
C
lw
D
bn

Slide 15 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Ik wil graag een dag vrij (na) de vakantie.

A
vz
B
pers.vnw.
C
lw
D
bn

Slide 16 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

(Hij) wil graag een dag vrij na de vakantie.

A
vz
B
pers.vnw.
C
lw
D
bn

Slide 17 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Wil (jij) de telefoon in je nieuwe tas doen?

A
vz
B
pers.vnw.
C
lw
D
zn

Slide 18 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Wil jij (de) telefoon in je nieuwe tas doen?

A
vz
B
pers.vnw.
C
lw
D
zn

Slide 19 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Wil jij de telefoon in je (nieuwe) tas doen?

A
bn
B
pers.vnw.
C
lw
D
zn

Slide 20 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Iedereen wil graag (een) wereld vol vrede.

A
bn
B
pers.vnw.
C
lw
D
zn

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Iedereen wil graag een (wereld) vol vrede.

A
bn
B
pers.vnw.
C
lw
D
zn

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het woord dat tussen haakjes staat?

Iedereen wil graag een wereld vol (vrede).

A
bn
B
pers.vnw.
C
lw
D
zn

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Donderdag 2 juni

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Ik was me.
A
Ik
B
was
C
me

Slide 29 - Quizvraag

Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie
B
de, het, een
C
me, je, zich, u, ons
D
hij, hem, ze, zij, haar

Slide 30 - Quizvraag

Wat is geen wederkerend voornaamwoord?
A
me
B
haar
C
je
D
zich

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Wat is GEEN vragend voornaamwoord?
A
wat
B
welke
C
waarom
D
wie

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord?
A
het
B
is
C
wat
D
vragend

Slide 35 - Quizvraag

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Deze, die, dat en dit zijn aanwijzende voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij

Slide 42 - Quizvraag

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 43 - Sleepvraag

"wat" is een aanwijzend voornaamwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is...
A
Hetgeen waar een betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst
B
Een betrekkelijk voornaamwoord dat nergens naar verwijst
C
Een betrekkelijk voornaamwoord waar het antecedent al in zit
D
Dat wat voor het betrekkelijk voornaamwoord staat

Slide 47 - Quizvraag

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide