Woordsoorten

Woordsoorten
Waarom is het belangrijk dat je dit weet?

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Waarom is het belangrijk dat je dit weet?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Blaadje 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten
Hoe zat het ook alweer?

Schrijf de volgende zinnen op in je schrift en kijk welke woordsoorten je nog kent. Schrijf deze boven de woorden in de zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 1: 

De Garisenda-toren en de Asinelli-toren bepalen al zo'n


 negenhonderd jaar de skyline van de Italiaanse stad Bologna. 
timer
1:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 2: 

De twee scheve torens zijn de meest bezochte monumenten 


van de universiteitsstad.
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 3: 

Maar de eeuwenoude Garisenda is nu zowel de grootste trots 


als de grootste zorg van de stad. 
timer
1:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
zelfstandig naamwoord:
- je kunt er een lidwoord (de, het, een) voor zetten:      het boek
- je kunt er een verkleinwoord van maken:                        het boek - het boekje
- je kunt er meestal een meervoud van maken:              het boek - de boeken
- het is een eigennaam:                                                              Jan, Mc Donald's, Breda

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
bijvoeglijk naamwoord:
- zegt iets over een zelfstandig naamwoord:                 Het leuke boek
- kan voor of na een zelfstandig naamwoord staan:  Het boek is leuk.
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord verandert niet:      Het papieren boek

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
aanwijzend voornaamwoord:
- woorden als:                           deze, dit, die, dat, zulke, dergelijke, zo'n
- wijs iets of iemand aan:    dit boek, deze school, dergelijke appels, zo'n huis

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
vragend voornaamwoord:
- woorden als: wie, wat, welke, wat voor (een)
- vraagt naar een persoon of ding:
          Wie zei dat?
          Wat eet jij?
          Welk boek?
          Wat voor een pizza wil jij?
- Let op: hoe, waarom, hoeveel, ... zijn géén vragende voornaamwoorden!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
werkwoorden:

zelfstandig werkwoord: maken, schrijven, lopen, ...
     - is zelfstandig: kan zonder hulp van andere werkwoorden voorkomen
     - heeft een duidelijke betekenis
     - er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Anne leert de hele dag.    -    Anne heeft de hele dag geleerd.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
werkwoorden:

hulpwerkwoord: zijn, hebben, zullen, worden, moeten, staan, gaan, zitten, ...
     - geeft géén handeling aan
     - helpt het zelfstandig werkwoord

Anne heeft gesport.    -    Anne moet nu gaan.    -    Anne is in Londen geweest.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In het werkwoordelijk gezegde kunnen twee zelfstandige werkwoorden staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In elk gezegde kan een hulpwerkwoord staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een koppelwerkwoord heeft een eigen betekenis.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica woordsoorten
Deze woordsoorten ken je al:
  • naamwoorden: zelfstandig, bijvoeglijk
  • voorzetsel
  • voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, vragend
  • werkwoorden: zww, hww, kww, wkww
Deze woordsoorten ga je nog oefenen:
  • voegwoorden
  • bijwoorden
  • telwoorden: hoofdtelwoord (bepaald, onbepaald), rangtelwoord (bepaald, onbepaald)
  • tussenwerpsel


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Theorieboek: lezen 138 - 139 + 160 - 167

Maken oefenboek 114/115: 2, 3, 4, 5

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 2
Wat weet je nog van de vorige les?

Zelfstandig naamwoord
voornaamwoorden
werkwoorden
lidwoorden 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten
Schrijf de volgende zinnen op in je schrift en kijk welke woordsoorten je nog kent. Schrijf deze boven de woorden in de zin. 

a. Een vrouw uit Den-Haag heeft haar man laatst herkend bij het populaire televisieprogramma Opsporing Verzocht. 

b. Ze zaten naast elkaar op de bank televisie te kijken, toen de man plotseling in beeld verscheen. 
timer
2:00

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
Voorzetsel:
- woorden als:   in, over, onder, tussen, tot, naar, van, etc. 
- staat voor een zelfstandig naamwoord:   in het huis, onder de brug
- kan door een ander voorzetsel vervangen worden: naar het huis, op de brug




Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
Voorzetseluitdrukking: 
Een vaste combinatie 


We gaan met de trein in plaats van de auto.

Maak deze opdracht aan de hand van het voorbeeld.




Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica woordsoorten
Telwoorden:
  • hoofdtelwoord: geeft een hoeveelheid aan.
      - bepaald: je weet het precies: een, twee, drie, honderd
      - onbepaald: je weet het niet precies: sommige, veel, alle, voldoende


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica woordsoorten
Telwoorden:
  • hoofdtelwoord: geeft een hoeveelheid aan.
      - bepaald: je weet het precies: een, twee, drie, honderd
      - onbepaald: je weet het niet precies: sommige, veel, alle, voldoende

  • rangtelwoord: geeft een volgorde aan.
      - bepaald: je weet het precies: eerste, tweede, derde, honderdste
      - onbepaald: je weet het niet precies: zoveelste, laatste, middelste


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica woordsoorten
Tussenwerpsel:
- woorden als: ach, sssst, welja, wham, hè, jeetje, ...
- geeft een uiting van een gevoel, is een klanknabootsing of een woord om de aandacht te trekken.

- wordt gescheiden door een leesteken (komma, uitroepteken, punt).
             Nou nou, kan het wat minder?
             Stop! Blijf hier!
            Mmmm ... wat een goddelijke taart!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica woordsoorten
Voegwoord:
- woorden als: en, of, want, maar, dus

- verbindt 2 zinsdelen:         Hebben jullie een kat en een hond?
                                                        Wat vind je leuker: een kat of een hond?

- verbindt 2 hoofdzinnen:  Frans vind ik makkelijk, maar Duits is best moeilijk.
                                                       Het is erg warm in huis, dus ik neem een douche.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoorden
Een bijwoord is een woord dat extra informatie geeft.
Voorbeeld: Hij komt nooit op mijn verjaardag.

Slide 29 - Tekstslide

andere werkwoorden met vaste voorzetsels?
Huiswerk
Theorieboek: lezen 138 - 139 + 160 - 167

Maken oefenboek 116-117: 6/7/8/9/12/13

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoorden
Een bijwoord is een woord dat extra informatie geeft.
Voorbeeld: Hij komt nooit op mijn verjaardag.

Bijwoorden kun je indelen in categorieën:
  • tijd:                                         gisteren, opeens, straks
  • ontkenning:                        niet, nooit
  • hoeveelheid:                      compleet, nauwelijks, slechts
  • graad:                                    heel, erg, zeer, graag, tamelijk
  • frequentie (hoe vaak):   altijd, soms
  • plaats, richting:                hier, daar, links, nergens
  • (rest):                                    ook, natuurlijk, misschien, gelukkig, helaas, bijvoorbeeld

Slide 31 - Tekstslide

andere werkwoorden met vaste voorzetsels?
Bijwoorden
Een bijwoord is een woord dat extra informatie geeft.
Voorbeeld: Hij komt nooit op mijn verjaardag.

Bijwoorden kun je indelen in categorieën:
  • tijd:                                         gisteren, opeens, straks
  • ontkenning:                        niet, nooit
  • hoeveelheid:                      compleet, nauwelijks, slechts
  • graad:                                    heel, erg, zeer, graag, tamelijk
  • frequentie (hoe vaak):   altijd, soms
  • plaats, richting:                hier, daar, links, nergens
  • (rest):                                    ook, natuurlijk, misschien, gelukkig, helaas, bijvoorbeeld
Let op:
Wanneer, waarom, waarheen, hoe en waarmee zijn ook bijwoorden!

Slide 32 - Tekstslide

andere werkwoorden met vaste voorzetsels?
Grammatica
DOEL van vandaag:
  • Je kent het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica woordsoorten
Voegwoord:
- verbindt:  a) 2 zinsdelen
                        b) hoofdzin + hoofdzin
                        c) hoofdzin + bijzin





Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica woordsoorten
Voegwoord:
- verbindt:  a) 2 zinsdelen
                        b) hoofdzin + hoofdzin
                        c) hoofdzin + bijzin

- woorden als:     omdat, toen, hoewel, sinds, als, terwijl, dat, of

- voorbeeld:         Ik ga meteen beginnen, omdat ik veel huiswerk heb.



Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies