Herhaling paragraaf 1.1 t/m 1.3

Herhaling paragraaf 1.1 t/m 1.3
Lesbrief Europa
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling paragraaf 1.1 t/m 1.3
Lesbrief Europa

Slide 1 - Tekstslide

Stelling: Door arbeidsmigratie worden de loonkosten hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Gegevens van een autofabriek:
aantal werknemers: 1200
loonkosten per persoon: € 4.000 per maand
totale productie: 30.000 auto's per jaar

Bereken de loonkosten per product. Rond af op hele euro's.
A
€ 1.920
B
€ 300
C
€ 90
D
€ 39,60

Slide 3 - Quizvraag

Twee beweringen over arbeidsverdeling.

I. Arbeidsintensieve productie vindt vooral plaats in lagelonenlanden.
II. De scholingsgraad van de beroepsbevolking is alleen van belang voor de kwaliteit van de producten.

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn juist
B
1 is juist en 2 is onjuist
C
1 is onjuist en 2 is juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Bij een vestiging in een land kijkt een bedrijf niet of het minst naar:
A
Politieke en maatschappelijke stabiliteit.
B
Infrastructuur
C
Bevolkingsomvang
D
Loonkosten per product

Slide 5 - Quizvraag

Als de arbeidsproductiviteit in verhouding sneller stijgt dan het loon van een werknemer zullen de loonkosten per product ...
A
Stijgen
B
Gelijk blijven
C
Dalen

Slide 6 - Quizvraag

In welk jaar of welke jaren zijn de loonkosten per product van land P gedaald?
A
2006 en 2010
B
2008 en 2009
C
2006 en 2009
D
2010 en 2009

Slide 7 - Quizvraag

Twee beweringen:

I. Als de loonkosten (in %) harder stijgen dan de arbeidsproductiviteit, verbetert de concurrentiepositie.
II. Als de loonkosten per arbeider met 10% stijgen, en de arbeidsproductiviteit daalt met 10%, stijgen de loonkosten per product met meer dan 20%.

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn juist
B
1 is juist en 2 is onjuist
C
1 is onjuist en 2 is juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is geen oorzaak waarom landen zich specialiseren?
A
Natuurlijke omstandigheden
B
De kwantiteit aan producten
C
De kwaliteit van de producten
D
Stabiliteit

Slide 9 - Quizvraag

Loonkosten per product = 114,3
Arbeidsproductiviteit = 114,2

Bereken het indexcijfer van het loon per werknemer.
A
130,5
B
128,5
C
100,1
D
110,1

Slide 10 - Quizvraag

De concurrentiepositie van een land ...(1)..., als de loonkosten ...(2)... stijgen.
A
1 = verbetert, 2 = per persoon
B
1 = verslechtert, 2 = per persoon
C
1 = verbetert, 2 = per product
D
1 = verslechtert, 2 = per product

Slide 11 - Quizvraag