Afsluiting vragen en antwoorden H7

H7: Afsluiting
De opdrachten en vragen van de afsluiting. Deze zijn op examen-niveau.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H7: Afsluiting
De opdrachten en vragen van de afsluiting. Deze zijn op examen-niveau.

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 1a
Bereken de pH van 0,45 M zoutzuur.
Antwoord 1a
Bij 0,45 M zoutzuur geldt [H+] = 0,45 mol L−1.

pH = −log 0,45 = 0,35
Opdracht 1b
Bereken de pH van de oplossing die ontstaat als 31,5 g HNO3 wordt opgelost in 1,0 liter water.
Antwoord 1b
De molaire massa van HNO3 is 63,013 g mol−1.

31,5 g HNO3 ≙ 31,5/63,013 = 0,500 mol

[H+] = 0,500 mol L−1

pH = −log 0,500 = 0,301
Opdracht 2a
Azijn is een oplossing van azijnzuur in water. Joke verdunt in een erlenmeyer wat azijn met water.
Leg uit of [H+] in de vloeistof in de erlenmeyer door het verdunnen groter of kleiner wordt of gelijk blijft.
Antwoord 2a
Door verdunnen wordt de oplossing minder zuur. De [H+] wordt dus kleiner.
Opdracht 2b
Azijn is een oplossing van azijnzuur in water. Joke verdunt in een erlenmeyer wat azijn met water.
Leg uit wat er met de pH van de vloeistof gebeurt bij verdunnen.
Antwoord 2b
De [H+] wordt kleiner. De pH wordt dus groter.
Opdracht 2c


Joke gaat nu de pH van de verdunde azijn bepalen. Ze doet in twee reageerbuizen wat verdunde azijn. Vervolgens doet zij in de ene reageerbuis een druppel van de indicator methyloranje, in de andere een druppel van de indicator broomkresolgroen. In de buis met methyloranje kleurt de oplossing oranjegeel. In de buis met broomkresolgroen kleurt de oplossing groen.

Leg uit tussen welke waarden de pH van de verdunde azijn ligt.
Antwoord 2c
Zie Binas tabel 52 A.
Als methyloranje oranjegeel kleurt, geldt: pH > 4,4.
Als broomkresolgroen groen kleurt, geldt: 3,8 < pH < 5,4.
De pH ligt dus tussen 4,4 en 5,4.

Slide 2 - Tekstslide

Antwoord 3c
pH = 4,9 → [H+] = 10−pH = 10−4,9 = 1·10−5 mol L-1
Antwoord 3b
De rode kleur wijst op een pH > 6,5, het mengsel is dus basisch.
Antwoord 3a
De blauwe kleur wijst op pH < 5, het regenwater is dus zuur.
Opdracht 3a
Lees eerst de tekst en beantwoord dan de vraag.
Leg uit of het water uit de regenton zuur of basisch is.
Opdracht 3b
De kweker raadt aan om de hortensia geen regenwater meer te geven, maar een mengsel van calciumhydroxide en water. De bloemen worden na verloop van tijd weer rood.
Leg uit of het gegeven mengsel een zuur of een base is.
Opdracht 3c
Als de familie Verweij de pH van de grond meet, blijkt die 4,9 te zijn.
Bereken de [H+] die hoort bij een pH van 4,9.
Tekst!

Slide 3 - Tekstslide

Antwoord 4d
C6H3N3O7 (s) → C6H3N3O7 (g)
Opdracht 4d
Als het water uit een pot picrinezuur is verdampt, kan het picrinezuur sublimeren. Dit heeft tot gevolg dat zich kristallen picrinezuur tussen de pot en het deksel vormen. Dan kan het openen van de pot tot een explosie leiden door wrijving van het deksel langs de rand van de pot.
Geef het sublimeren van picrinezuur in een vergelijking weer. Geef hierbij ook de toestandsaanduidingen.
Antwoord 4c
pH = −log 5,2·10−2 = 1,28 (Gegevens hebben twee significante cijfers, er zijn dus twee decimalen in de pH.)
Opdracht 4c
Bereken de pH van deze verzadigde oplossing.
Antwoord 4b
[H+] = 0,85 × 6,1·10−2 = 5,2·10−2 mol L−1
Opdracht 4b
Bereken de concentratie H+‑ionen in mol L−1.
Antwoord 4a
De molaire massa van picrinezuur is 229,11 g mol−1.
1,4 g C6H3N3O7 ≙ 1,4/229,114 = 6,1·10−3 mol
molariteit = mol opgeloste stof/volume oplossing
 = 6,1·10−3/0,100 L
 = 6,1·10−2 mol L−1
Opdracht 4a
Lees eerst de tekst en beantwoord dan de vraag.
Bereken de molariteit, in mol L−1, van een verzadigde oplossing van picrinezuur.
Tekst!

Slide 4 - Tekstslide

Welke 2 scheidingsmethoden gebruikt Tim?

Slide 5 - Tekstslide

Welke 2 scheidingsmethoden gebruikt Tim
A
Destillatie en filtratie
B
Extractie en filtratie
C
Adsorptie en filtratie
D
Indampen en bezinken

Slide 6 - Quizvraag

In deze video zie je ook 
alle scheidingsmethoden 
nog even op een rijtje:

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de pH van de oplossing die Tim gebruikt?
A
0,2
B
0,70
C
7
D
0,7

Slide 8 - Quizvraag

Antwoord

Slide 9 - Tekstslide

Ontstaat bij B een andere kleur dan bij proef A?
tekst
A
Nee, zuur is zuur
B
Nee, want beide zuren zijn zwak
C
Nee, want beide zuren zijn sterk
D
Ja, want zoutzuur is een sterk zuur en azijnzuur is een zwak zuur

Slide 10 - Quizvraag

Antwoord 6c
Azijnzuur is een zwak zuur en geeft dus bij dezelfde concentratie minder H+‑ionen.

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit welke kleurverandering Tim Leg uit welke kleurverandering Tim waargenomen kan hebben bij proef C.

tekst
Plaatje kleur rodekoolsap
A
groen naar rood
B
blauw naar geel
C
groen naar paars
D
groen naar blauw

Slide 12 - Quizvraag

Antwoord 6d
De kleur verandert van groen naar blauw omdat de oplossing door de verdunning minder basisch wordt. (Hij gaat richting neutraal (pH= 7) hij wordt niet zomaar zuur!)

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 7
Voor een goed functionerend aquarium is het belangrijk dat de pH van het aquariumwater tussen de 6,0 en 7,5 ligt, zie plaatje. Als de pH te hoog wordt, kun je aan het water een scheutje zogenoemd ‘pH‑minus’ toevoegen. Dit is een oplossing die door een fabrikant van aquariumbenodigdheden op de markt is gebracht. De oplossing bevat 5,1 g H2SO4 per 100 mL oplossing.

Slide 14 - Tekstslide

Geef de vergelijking van de reactie die verloopt als zwavelzuur in water wordt gebracht.

Slide 15 - Open vraag

Antwoord 
H2SO4 (l) → 2 H+ (aq) + SO4⁠2− (aq)

Slide 16 - Tekstslide

Bereken het aantal mol H+ dat maximaal geleverd kan worden door 15 mL ‘pH‑minus’.
tekst

Slide 17 - Open vraag

Antwoord 7b
De molaire massa van H2SO4 = 98,079 g mol−1.

5,1 g H2SO4 ≙ 5,1/98,079 = 0,0520 mol in 100 mL
0,0520mol/0,100L = 0,520 mol/L = 0,520mmol/mL

In 15 mL zit dan 15 × 0,520 = 7,8 mmol (=7,8 x 10-3mol).

1 mol H2SO4 levert 2 mol H+, er ontstaat 2 × 7,8·10−3 = 1,6·10−2 mol H+.

Slide 18 - Tekstslide

Zie Binas tabel 52A.
Je wilt de pH van het water weten. Je gebruikt twee indicatoren.
Methylrood wordt geel.
Fenolrood, wordt ook geel.
Wat is ongeveer de pH?
A
6,5
B
7,5
C
5,5
D
geen idee

Slide 19 - Quizvraag

Uitleg
Zie Binas tabel 52A.

Kies methylrood, dat moet bij pH > 6,0 geel kleuren.

Kies vervolgens fenolrood, dat geel kleurt bij pH < 6,6.

Je weet nu dat de pH tussen 6,0 en 6,6 in zit.

Slide 20 - Tekstslide

Neem je boek 5H mee!

Slide 21 - Tekstslide