Een persoon is iets!
Je hebt twee onderdelen in een ng:
1. Het koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
2. Een naamwoordelijk deel: Een eigenschap: Wat iemand is.
Voorbeeld:
Ik ben een leraar Nederlands.
Ng = ben een leraar Nederlands
Naamwoordelijk deel = een leraar Nederlands
Let op: Een zin is of werkwoordelijk of naamwoordelijk. Nooit allebei!