Grammatica zd les 2: werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde

Welkom klas 2 havo
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je leesboek, Chromebook, boek Nederlands en je schrift.
Stap 3: Noteer het verschil tussen de volgende twee zinnen:
1. Ik geef de planten water.
2. De planten zijn mooi.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas 2 havo
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je leesboek, Chromebook, boek Nederlands en je schrift.
Stap 3: Noteer het verschil tussen de volgende twee zinnen:
1. Ik geef de planten water.
2. De planten zijn mooi.

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen in een zin.
  • Ik kan het verschil benoemen tussen het werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde.
  • Ik kan het naamwoordelijk gezegde benoemen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Lezen
  • Herhaling persoonsvorm, onderwerp en zinsdeelstreepjes.
  • Uitleg: werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde
  • Oefenen naamwoordelijk gezegde.
  • Huiswerk volgende les: Maken opdracht 1 en 2 op blz. 61 in je schrift

Slide 3 - Tekstslide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.

 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Benoem 3 manieren om de persoonsvorm te vinden

Slide 5 - Open vraag

Benoem de persoonsvorm van de zin: Wanneer zijn de halfuurslessen?

Slide 6 - Open vraag

Zet de volgende zin in zinsdeelstreepjes:
In Duitsland lette een boer laatst onvoldoende op.
Vergeet de hoofdletters en leestekens niet!!

Slide 7 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde
Wanneer de persoon iets doet!
Alle werkwoorden in de zin.
Let op: Ook de persoonsvorm schrijf je op. Dat is ook een werkwoord.
Voorbeeld: Ik zou een kip willen eten voor kerst.

Slide 8 - Tekstslide

Benoem het werkwoordelijk gezegde van deze zin:
De tweede klas van het Lauwers college zou het huiswerk moeten maken op hun Chromebook

Slide 9 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegde
Een persoon is iets!
Je hebt twee onderdelen in een ng:
1. Het koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
2. Een naamwoordelijk deel: Een eigenschap: Wat iemand is.
Voorbeeld:
Ik ben een leraar Nederlands.
Ng = ben een leraar Nederlands
Naamwoordelijk deel = een leraar Nederlands
Let op: Een zin is of werkwoordelijk of naamwoordelijk. Nooit allebei!

Slide 10 - Tekstslide

Willem is jarig geweest.
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk
B
naamwoordelijk

Slide 11 - Quizvraag

Zij zou naar school komen.
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk
B
naamwoordelijk

Slide 12 - Quizvraag

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Hij schijnt ziek te zijn.
A
Werkwoordelijk
B
Naamwoordeljk

Slide 13 - Quizvraag

Kijk naar het bord

Slide 14 - Tekstslide