lidwoord = de, het, een
znw = mens/naam, plant, dier, ding, gevoel, de/het/een.., verkleinen
bijv. nmw = zegt iets over znw (de rode auto, de auto is rood)
hww = nooit alleen in een zin, helpt inf. + volt. dw, zijn/hebben/worden
zww= belangrijkste ww, kan enige ww zijn, handeling
vz = ...de kooi (plaats) +.... de pauze (tijd)
pvnw = verwijst naar persoon of voorwerp (zij, het, jullie, u, wij..)