Karel de Grote moet in opdracht van een engel ’s nachts uit stelen gaan. Hij gehoorzaamt met tegenzin. In een duister woud ontmoet hij roofridder Elegast. Omdat hij Elegast indertijd verbannen heeft, en hij niet wil toegeven dat hij op pad is om te gaan stelen, stelt Karel zichzelf voor als Adelbrecht (dat betekent: van adellijke geboorte). Ze breken in bij Eggeric van Eggermonde, de zwager van Karel. Daar is Elegast ongewild getuige van een echtelijke ruzie, waarbij duidelijk wordt dat Eggeric samen met een aantal handlangers van plan is op de hofdag Karel van het leven te beroven. Weer buiten vertelt Elegast over het complot aan Adelbrecht/Karel, die de volgende dag zijn maatregelen treft. Eggeric wordt aangehouden, maar daagt Elegast uit om in een tweegevecht als godsoordeel uit te maken wie de waarheid spreekt. Elegast wint dit gevecht en mag met de zuster van de koning, Eggerics weduwe, trouwen. De eer van Elegast is hersteld en Karel is gered.