Les comparaisons 3 Havo

Le comparartif 
Le superlatif
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Le comparartif 
Le superlatif

Slide 1 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt wat over ...
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een bijwoord
D
een ander bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quizvraag

De uitgangen
Mannelijk meervoud
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk meervoud
+ s
+ niks
+ es
+e

Slide 3 - Sleepvraag

De stellende trap (le positif)
Het huis is groot. - La maison est grande.
De jongen is mooi.- Le garçon est beau.

Dus eigenlijk is dit gewoon alleen het bijvoeglijke naamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Les comparaisons
In het Frans gebruik je de volgende woorden om te vergelijken:
  • moins... que    (minder...dan) - (comparatif d'infériorité)
  • plus...... que     (meer....dan)   - (comparatif de supériorité)
  • aussi.... que     (even....als)      - (comparatif d'égalité)

moins/plus/aussi staan voor het bijvoeglijk naamwoord
que staat na het bijvoeglijk naamwoord,que wordt qu' voor een klinker of stomme h

Slide 5 - Tekstslide

Vertaal: Het meisje is klein.

Slide 6 - Open vraag

De vergrotende trap (le comparatif) 
L'ordinateur portable est plus grand que la tablette.
De laptop is groter dan de tablet.

La tablette est moins grande que l'ordinateur portable.
De tablet is minder groot dan de laptop.

Le film est aussi intéressant que le livre.
De film est net zo / even interessant als het boek.

Slide 7 - Tekstslide

De vergrotende trap (le comparatif) 
Hij is groter.  - Il est plus grand.
Marie  is aardiger. -  Marie / Elle est  plus gentille.
De kinderen zijn groter. - Les enfants / Ils sont plus grands.
De huizen zijn groter. - Les maisons / Elles sont plus grandes.

Deze wordt gevormd door 'plus' voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal: Het meisje is kleiner.

Slide 9 - Open vraag


A
Le garçon est grand.
B
Le garçon est grande.
C
Le garçon est grands.
D
Le garçon est grandes.

Slide 10 - Quizvraag

Uitzondering:
goed                         beter                        het best
bon(ne)(s)       meilleur(e)(s)      le/la/les meilleur(e)(s)


      


    

Slide 11 - Tekstslide


A
La fille est plus grand.
B
La fille est plus grande.
C
La fille est plus grands.
D
La fille est plus grandes.

Slide 12 - Quizvraag

Zij zijn de knapste meisjes.
A
Elles sont les plus beaux filles.
B
Elles sont les plus belles filles.
C
Elles sont le plus belles filles.
D
Ils sont les plus belles filles.

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Les comparaisons

Par exemple: 1. La tour Eiffel est plus haute que notre collège.

2. Marie est moins grande que Pierre.

3. Silvana est aussi belle qu'elle.     


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Welke vergelijking is juist?
A
Emily est aussi grande que Jessica.
B
Emily est aussi grand que Jessica.

Slide 17 - Quizvraag

Hoe zeg je:
Chantal is aardiger dan Marie. (gentil)

Slide 18 - Open vraag

Zij is kleiner dan haar vriend.
(petit)
A
Elle est aussi petite que son ami.
B
Elle est plus petite que son ami.
C
Elle est moins petite que son ami.
D
Son ami est plus petit qu' elle.

Slide 19 - Quizvraag

Emmanuël Macron
Donald Trump

Slide 20 - Tekstslide

maak zelf een vergelijking in het Frans

Slide 21 - Woordweb

Au travail!
Faire Ch.6, ond. D, opdracht 15c,d, 16ab
Apprendre Ch. 6 ABCD

Slide 22 - Tekstslide