1. Opsomming (ten eerste, ten tweede, bovendien, tot slot...)2. Tegenstelling (maar, echter, toch, enerzijds/anderzijds...)
3. Reden (omdat, want, daarom, immers...)
4. Voorbeeld (zo, zoals, bijvoorbeeld, als voorbeeld...)
5. Oorzaak-gevolg (daardoor, hierdoor, doordat...)
6. Middel-doel (zodat, om, door middel van, met als doel om...)
7. Voorwaarde (als, indien, wanneer, op voorwaarde dat...)
8. Conclusie (dus, al met al, kortom, concluderend...)