Kijk samen met je klas het filmpje in je online boek.
Slide 5 - Tekstslide
Schrijf op!
Een verwijswoord verwijst naar woorden die eerder zijn gebruikt.
Slide 6 - Tekstslide
Schrijf op!
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar personen.
Ik, mij, jij, hij, jullie, zij, jou, etc.
Slide 7 - Tekstslide
Schrijf op!
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie iets is.
Slide 8 - Tekstslide
Schrijf op!
ME IS GEEN BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD!!!!!!!!!!!
Slide 9 - Tekstslide
Schrijf op!
Betrekkelijke voornaamwoorden verwijzen naar woorden die er vlak voor staan.
de-woorden = deze/die(dingen)
de-woorden =wie (meewerkend voorwerp én persoon)
Slide 10 - Tekstslide
Schrijf op!
Betrekkelijke voornaamwoorden:
het-woorden = dat/dit
het-woorden = wat (na overtreffende trap/terugwijzen naar hele zin)
Slide 11 - Tekstslide
Schrijf op!
Die/dat kunnen ook aanwijzende voornaamwoorden zijn, als zij niet terugverwijzen.
Wat/welke/wie/wat voor één kunnen ook vragende voornaamwoorden zijn.
Slide 12 - Tekstslide
Aan de slag!
- Maak opdracht 1 t/m 4 en 7 in je online boek. - Heb je minder dan 70% goed? Vraag de docent dan om de opdracht te resetten. - 23 mei af én voldoende!