Hv2t Gram 20 koppelww en nwg, deel 2

Welkom hv2t
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom hv2t

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 2 - Tekstslide

Programma

  1. 10 minuten lezen
  2. Leerwerkcheck taal - en redekundig met jullie eigen zinnen
  3. Grammatica 20: koppelwerkwoord & naamwoordelijke gezegde
  4. huiswerk opdracht 2 en 3  nakijken
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 3 - Tekstslide

De spinner bepaalt wiens zin we gaan oefenen 

Slide 4 - Tekstslide

Vanavond hebben wij een wedstrijd tegen de eerste in competitie.
Ontleed de zin taalkundig (1) en redekundig (2)

Slide 5 - Open vraag

Koppelwerkwoorden
- Een koppelwerkwoord koppelt het onderwerp van de zin aan een toestand of eigenschap.
- Koppelwerkwoorden zijn vaak de persoonsvorm.
- Je kunt een koppelwerkwoord vervangen door een ander koppelwerkwoord.
- Er zijn negen koppelwerkwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
zijn
blijken
heten
worden
lijken
dunken 
blijven
schijnen
voorkomen

Slide 7 - Tekstslide

Een koppelwerkwoord kan wel voorkomen in combinatie met een hulpwerkwoord.

Lasergamen kan spannend zijn

zijn = koppelwerkwoord
kan = hulpwerkwoord 
Een koppelwerkwoord kan niet voorkomen met een zelfstandig werkwoord.

De toets is slecht gemaakt

gemaakt = zelfstandig werkwoord
is = hulpwerkwoord

Slide 8 - Tekstslide


Wat is het koppelwerkwoord in de volgende zin?

Cole lijkt te vertrouwen, maar hij is het niet.
Lesdoelcheck!

Slide 9 - Open vraag

Opdracht 2 nakijken
a blijft – koppelwerkwoord
b wordt – koppelwerkwoord
c wordt – hulpwerkwoord, voorzien - zelfstandig werkwoord
d is – hulpwerkwoord, gehalveerd - zelfstandig werkwoord
e moet - hulpwerkwoord, gevierd - zelfstandig werkwoord, worden – hulpwerkwoord
f groeide – zelfstandig werkwoord
g blijven – hulpwerkwoord, lachen - zelfstandig werkwoord
h worden – hulpwerkwoord, bewaard - zelfstandig werkwoord

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3 nakijken
a zijn – koppelt ‘De foto’s op mijn Facebookprofiel’ aan ‘indrukwekkend’
b blijf – koppelt ‘Ik’ aan ‘jong’
c werden – koppelt ‘Tablets’ aan ‘dunner’
d is – koppelt ‘De hype’ aan ‘voorbij’

Slide 11 - Tekstslide

Welke drie soorten werkwoorden zijn er?
(je mag de afkortingen gebruiken)

Slide 12 - Open vraag

Noem de twee belangrijkste koppelwerkwoorden.

Slide 13 - Open vraag

Doel: Je leert wat het naamwoordelijk gezegde is en hoe je deze kunt herkennen in een zin. 

Slide 14 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Van een naamwoordelijk gezegde is sprake als het belangrijkste werkwoord van de zin een koppelwerkwoord is. 

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (alle werkwoorden) en een naamwoordelijk deel (de toestand of eigenschap waar het onderwerp aan gekoppeld wordt door het koppelwerkwoord). 

Slide 15 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
In de zon zijn de beelden prachtig.

Dus het naamwoordelijk gezegde is: zijn prachtig

Naamwoordelijk deel: prachtig

Werkwoordelijk deel: zijn


Slide 16 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Die serie schijnt leuk te zijn.
 
Dus het naamwoordelijk gezegde is: schijnt leuk te zijn

Naamwoordelijk deel: leuk

Werkwoordelijk deel: schijnt te zijn

Slide 17 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde OF een naamwoordelijk gezegde. 

Wanneer een zin een zelfstandig werkwoord heeft, is er altijd sprake van een werkwoordelijk gezegde

Wanneer een zin een koppelwerkwoord heeft, is er altijd sprake van een naamwoordelijk gezegde. 

Slide 18 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Noteer het naamwoordelijk gezegde altijd op de volgende manier:

Ik wil later groot worden.

nwg wd = wil worden
nwg nd = groot

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
Ivar wil graag archeoloog worden.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
De gasprijzen zijn de laagste van de afgelopen periode.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
De inflatie is de afgelopen maanden iets lager geworden.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
Dat lijkt me nog niet zo eenvoudig!

Slide 23 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
Het fileprobleem is het afgelopen jaar veel groter geworden.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
Zijn laatste film was een herhaling van eerder werk.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
De aanschaf van de hogesnelheidstrein bleek een fiasco.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
Telefoneren in stiltecoupés blijft irritant.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Noteer je antwoord op de juiste manier.
Het downloaden van speelfilms is sinds 2016 ook voor consumenten illegaal.

Slide 28 - Open vraag

Ik weet wat een naamwoordelijk gezegde is en hoe je deze herkent in een zin.
A
ja
B
nee
C
zo ongeveer

Slide 29 - Quizvraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: vrijdag 21  februari
  • Huiswerk: maken opdr. 6 (p. 85) + leren p. 186-195 en 82 en 84  en LessonUps
  • Meenemen: leesboek, boek, schrift, pen en LAPTOP
  • Programma: grammatica 20 herhaling &  start 21 

Slide 30 - Tekstslide