Toets Taalverzorging klas 3

oefentoets Taalverzorging klas 3
voorbereiding op formatievetoets taalverzorging
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

oefentoets Taalverzorging klas 3
voorbereiding op formatievetoets taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik weet hoe ik leestekens in een zin moet gebruiken
Ik weet wat verwijswoorden zijn
Ik weet hoe ik het meervoud van een zelfstandig naamwoord schrijf
ik weet hoe ik een afkorting moet schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Aanhalingstekens
*Bij een citaat: De professor zegt: "Het coronavirus is erg besmettelijk."

*Bij een woord dat je ironisch bedoelt: Echt "fijn" dat we nu in een tweede lockdown zitten.


Slide 3 - Tekstslide

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 4 - Quizvraag

de student riep uit ik heb geen zin meer in deze rotles

Slide 5 - Open vraag

wanneer ik morgen niet beter ben kom ik niet trainen meldt job bij de trainer

Slide 6 - Open vraag

Verwijswoorden
Met de verwijswoorden waarmee, waarvan, waarover, waaraan enzovoort verwijs je naar zaken of dingen. 

Met de verwijswoorden met wie, van wie, over wie, aan wie enzovoort verwijs je naar personen. 

Bijvoorbeeld: De jongen met wie ik heb afgesproken, heeft een brommer waarmee hij elke dag naar school rijdt.

Slide 7 - Tekstslide

Voornaamwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Met de verwijswoorden waarmee, waarvan, waaraan verwijs je naar:
A
personen
B
zaken of dingen

Slide 9 - Quizvraag

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan, van wie iets is
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

De trainer heeft mij gezegd, dat ik geen trainingen meer mag overslaan.
A
mij = persoonlijk vnw ik = bezittelijk vnw
B
mij = persoonlijk vnw ik = persoonlijk vnw
C
mij= bezittelijk vnw ik = persoonlijk vnw
D
mij = bezittelijk vnw ik = bezittelijk vnw

Slide 12 - Quizvraag

Meervouden
Zet -en achter het woord. Bijvoorbeeld: baard → baarden, leeuw → leeuwen.
  
Soms moet je ook nog iets anders veranderen. Bijvoorbeeld: mug → muggen, braam → bramen, buis → buizen, brief → brieven.

Slide 13 - Tekstslide

Meervouden
Bij een woord dat eindigt op -ee of -ie, gebruik je een trema. 

Bijvoorbeeld:
zee → zeeën, melodie → melodieën. Als de klemtoon niet op -ie valt, komt er een -n. Bijvoorbeeld: bacterie → bacteriën.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het meervoud van pc?
A
pc's
B
pc-en
C
pcs
D
pc heeft geen meervoud

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het meervoud van gedachte?
A
gedachtes
B
gedachten
C
gedachtes of gedachten, kan allebei
D
gedachte heeft geen meervoud

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meervoud van café?
A
cafees
B
café's
C
café-s
D
cafés

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meervoud van fotokopie?
A
fotokopies
B
fotokopiën
C
fotokopieën
D
fotokopiëen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud van agenda?
A
agendaas
B
agenda-s
C
agendas
D
agenda's

Slide 19 - Quizvraag

De docent .... (verwijderen) de irritante leerling uit de klas, omdat hij de les .... (belemmeren)
A
verwijdert, belemmert
B
verwijderd, belemmert
C
verwijdert, belemmerd
D
verwijderd, belemmerd

Slide 20 - Quizvraag

Ik ... (worden) helemaal ... (storen) van al die online lessen!
A
wordt, gestoord
B
word, gestoord
C
word, gestoort
D
wordt, gestoordt

Slide 21 - Quizvraag

Taalverzorging H5
Verkleinwoorden en afkortingen

Slide 22 - Tekstslide

Noteer het verkleinwoord van:
album

Slide 23 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
Kassabon

Slide 24 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
Volumeknop

Slide 25 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
in plaats van

Slide 26 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
per persoon

Slide 27 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
In combinatie met

Slide 28 - Open vraag

DOEL

TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN

- je kunt tussenletters in samenstellingen goed spellen



Slide 29 - Tekstslide

-s-  &  -(e)n- 
Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook: 
        – meningsverschil, Valentijnsdag.

Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede woord.
  - bruidssluier, want bruidsjapon; lievelingsschrijver, want lievelingsdier.
  - MAAR: hoofdstad, want hoofdweg.

Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden: paardenbloem, berenvel.

Slide 30 - Tekstslide

Uitzonderingen
• Het eerste deel heeft geen meervoud: rijstepap.
• Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is: 
          zonnestraal, maneschijn.
• Het eerste deel heeft een meervoud op -en & -s: 
          seconde – seconden/secondes – secondewijzer.
• Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord
          knarsetanden (het eerste deel verwijst naar een werkwoord) 
          armelui, blindedarm (het eerste deel is een bijvoeglijk naamwoord)
• Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: reuzefijn.

Slide 31 - Tekstslide



Als het meervoud van het eerste deel van de samenstelling eindigt op -en, dan gebruik je 
-en als tussenletter.

Slide 32 - Tekstslide

Welk woord is juist geschreven?
A
groentesoep
B
groentensoep
C
groentessoep

Slide 33 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
gedachtengang
B
gedachtesgang
C
gedachtegang

Slide 34 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
braamsap
B
bramensap
C
bramesap

Slide 35 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
lerarenkamer
B
lerarekamer
C
leraarkamer
D
leraarskamer

Slide 36 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
fietslot
B
fietsslot
C
fietsenslot

Slide 37 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
tarwesbrood
B
tarwenbrood
C
tarwebrood

Slide 38 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
horlogesmaker
B
horlogemaker
C
horlogenmaker

Slide 39 - Quizvraag

geen tussenletter
Tussenletter 
e
Tussenletters
en
Tussenletter
s
tomaat+sap
groente-soep
champignon+saus
gehakt+bal
rogge+brood
bakker+room
varken+vlees
geit+kaas
kalf+kroket
worst+broodje
koffie+kopje
garnaal+pastei

Slide 40 - Sleepvraag

koppelteken (-)
Soms komen in een samenstelling twee klinkers naast elkaar te staan die meestal samen één klank vormen. Om te voorkomen dat het woord verkeerd wordt uitgesproken, gebruik je dan een koppelteken: een liggend streepje.

Bijvoorbeeld: familie-uitje, auto-expert, na-apen, 
                            maar: knieoperatie, pizzaoven.






Slide 41 - Tekstslide

trema
Ook in woorden die géén samenstelling zijn, kunnen twee klinkers naast elkaar verwarrend zijn als ze bij verschillende lettergrepen horen. Dan gebruik je een trema om te voorkomen dat het woord verkeerd wordt uitgesproken: twee puntjes boven een letter.

Bijvoorbeeld: poëzie, zeeën, geëxperimenteerd, beëindigen, 
                             maar: beangstigen






Slide 42 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
buiïg
B
buiig

Slide 43 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
havo-leerling
B
havoleerling

Slide 44 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
pizza-avond
B
pizzaavond

Slide 45 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
mavoexamen
B
mavo-examen

Slide 46 - Quizvraag

Enquete
Open de volgende link en beantwoord de enquête
Alvast bedankt
Vul bij klascode in: 1824b


Slide 47 - Tekstslide