Bloed

• Biologie / Verzorging
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Goedemiddag!

Fijn dat jullie er zijn.

Pakken jullie Lesson Up er vast bij?

Programma van deze les

1. Toets
2. Introductie komende periode
3. 4.1: Bloed
4. Afsluiting met kort filmpje en gezamenlijk maken opdracht

Toets

• Toetsbespreking
• Mogelijkheden om je cijfer op te halen 

Komende periode

• Keuze tussen werken uit werkboek of werken met de digitale methode
•  Ik heb een nieuwe klas aangemaakt in de digitale methode. De code is: 679334 

Bloed

Leerdoelen

4.1.1 Je kunt de bestanddelen van bloed noemen met hun kenmerken en functies.

Bloed

• Een volwassene heeft 5 tot 6 liter bloed
• Samenstelling: 55% bloedplasma,  45% rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.
• Functie: Vervoer van alles wat je lichaam nodig heeft om te functioneren, zoals: zuurstof, voedingsstoffen en warmte.
• Functie 2: afvoer van afvalstoffen zoals CO2.

Bloedcellen 3600x vergroot

Met wat voor microscoop is deze foto gemaakt?

1. TEM (transmitting electron microscope)
2. SEM (scanning electron microscope)
3. Lichtmicroscoop
4. Telescoop

Bloedplasma

• Samenstelling: 91% water, 7% plasma-eiwitten, 2% opgeloste stoffen, zoals zouten en mineralen
• Een van de eiwitten is fibrinogeen, deze heeft een functie in de bloedstolling.

Rode bloedcellen

• Vorm: kleine, ronde schijfjes, in het midden wat platter dan aan de rand. Geen celkern aanwezig.
• +- 5.000.000 bloedcellen per 1 mm³ bloed
• Functie: zuurstof vervoeren met behulp van eiwit hemoglobine. Dit eiwit kan zuurstof opnemen, maar ook weer afgeven.

Witte bloedcellen

• Wel een celkern, geen vaste vorm, waardoor ze door de wanden van de kleinste bloedvaatjes kunnen.
• +- 7.000 per mm³ bloed
• Functie: onschadelijk maken van ziekteverwekkers. 

Bloedplaatjes

• Bloedplaatjes zijn geen cellen, maar stukjes van uiteengevallen cellen. Ze hebben dus geen celkern.
• +- 300.000 per mm³ bloed.
• Functie: bevatten stoffen die zorgen dat bloed stolt als het buiten een bloedvat komt.

Zelfstandig werken

Wat: Paragraaf 3.1 opdr. 1 t/m 6 en 8 en 9

Hoe: Eerste 5 minuten stil en zelfstandig, geen vragen (rood). Daarna mag je zacht overleggen met je buur. Heb je een vraag, steek dan je hand op (oranje).

Tijd: tot 13:45

Klaar?: Maak opdracht 10 ook (samenhang opdracht) of

Maak alvast een samenvatting van de paragraaf

Vraag 7: trombose

a. Waarom is trombose juist in het hart of de hersenen zo gevaarlijk?

Vraag 7: trombose

Patiënten met trombose moeten medicijnen slikken.

b. Welke neveneffecten kunnen deze medicijnen hebben? Leg je antwoord uit.

Volgende les

Gaan we het hebben over de bloedsomloop.

Heb je de opdrachten niet af? Noteer ze als huiswerk:

Paragraaf 3.1 opdr. 1 t/m 6 en 8 en 9