H1.1 | Van vorstendommen tot kolonie

H1.1 | Van vorstendommen tot kolonie
Blz. 10 t/m 13
Opdrachten 1 t/m 8

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.1 | Van vorstendommen tot kolonie
Blz. 10 t/m 13
Opdrachten 1 t/m 8

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel 1.1a
Je kunt culturele, economische, politieke en sociale kenmerken noemen van de Indische eilanden vóór de komst van de Nederlanders.

Culturele kenmerken
Vanaf de 2e eeuw kwam de handel met het Aziatische vasteland op gang. Daardoor kwamen deze volken in aanraking met nieuwe landen, waar zij allerlei zaken van overnamen. Sommige schreven bijvoorbeeld met het schrift uit India, anderen gebruikten Chinese munten bij de handel. Ook verspreidden het boeddhisme en het hindoeïsme zich vanaf het vasteland over de Indische eilanden. Later verspreidde ook de islam zich over de eilanden.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel:
Je kunt culturele, economische, politieke en sociale kenmerken noemen van de Indische eilanden vóór de komst van de Nederlanders.

Economische kenmerken
Het noorden van Sumatra, Atjeh, was een belangrijke schakel in de handel tussen de Indische eilanden en het vasteland van Azië. Atjehse handelaren verkochten kostbare specerijen aan Chinese, Indiase en
Arabische kooplieden. De meeste inwoners waren boer.

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoel:
Je kunt culturele, economische, politieke en sociale kenmerken noemen van de Indische eilanden vóór de komst van de Nederlanders.

Politieke kenmerken
Op de Indische eilanden ontstonden in de loop van de eeuwen verschillende staten: gebieden die bestuurd werden door een vorst of sultan, een islamitisch heerser. Deze heersers schreven wetboeken, hieven belasting en voerden oorlogen met elkaar. Edellieden en soms ambtenaren hielpen hen bij het bestuur.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoel:
Je kunt culturele, economische, politieke en sociale kenmerken noemen van de Indische eilanden vóór de komst van de Nederlanders.

Sociale kenmerken
In sommige gebieden leefden jagers-verzamelaars in kleine groepjes, maar er waren ook grote landbouwsamenlevingen met tienduizenden inwoners. Edellieden en soms ambtenaren hielpen bij het bestuur. Er werd veel handelgedreven, maar de meeste inwoners waren boer.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 1
a.
Hieronder staan vier voorbeelden. Geef steeds aan of het een voorbeeld van een culturele of van een economische invloed is.
– Handel met Azië: cultureel / economisch 
– Gebruik van het schrift uit India: cultureel / economisch
– Gebruik van Chinese munten: cultureel / economisch
– Bekering tot de islam: cultureel / economisch

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1
a.
Hieronder staan vier voorbeelden. Geef steeds aan of het een voorbeeld van een culturele of van een economische invloed is.
– Handel met Azië: cultureel / economisch 
– Gebruik van het schrift uit India: cultureel / economisch
– Gebruik van Chinese munten: cultureel / economisch
– Bekering tot de islam: cultureel / economisch

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 1
b.
Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later.
A De handel met volken in China komt op gang.
B De islam wordt de belangrijkste religie op de eilanden.
C Er komen Europese schepen aan op de Indische eilanden.
D Er ontstaat boeddhistische en hindoeïstische kunst.
De juiste volgorde is: 
  • A, D, B, C.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 2
Bij welk rijk past de uitspraak? Let op, sommige uitspraken passen bij beide rijken.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3
Atjeh was een belangrijke schakel in de handel tussen de Indische eilanden en het vasteland van Azië. Geef hiervoor een verklaring.
  • Atjeh lag helemaal in het noorden van Sumatra. Het lag op een Indisch eiland, maar ook heel dicht bij het vasteland. Schepen vanuit het westen kwamen als eerste in Atjeh. Het gebied lag dus heel strategisch.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 4
a.
Ibn Battuta was zelf islamitisch. Hij spreekt in de bron over ‘ongelovigen’. Wie bedoelt hij daarmee?
A Andere moslims.
B Europese christenen.
C Hindoes en boeddhisten.
D Mensen die geen geloof hebben.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 4
b.
Beschrijf wat deze bron je vertelt over het leven op Sumatra:
op economisch gebied:  
op bestuurlijk gebied:  
op cultureel gebied:  

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 4
b.
Beschrijf wat deze bron je vertelt over het leven op Sumatra:
  • op economisch gebied: mensen drijven handel met stukken tin en Chinees
goud. Er groeien veel specerijen.
  • op bestuurlijk gebied: er is een admiraal die de scheepvaart in de gaten houdt.
  • op cultureel gebied: deze inwoners zijn moslim, in de buurt wonen mensen
met een ander geloof (hindoes of boeddhisten).

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 4
c.
Op de Indische eilanden bestonden veel verschillende culturen. Niet alles wat je in deze bron leest, gold ook voor de samenlevingen op andere Indische eilanden. Noem twee voorbeelden uit de bron die op andere plekken anders waren.
Doe het zo:
– In de bron staat dat er een bestuur was / geld gebruikt werd / handel was. Maar
op andere plekken waren er mensen die als jagers-verzamelaars leefden.
– In de bron staat dat dit gebied islamitisch was. Maar op andere plekken waren mensen hindoeïstisch of boeddhistisch.

Slide 15 - Tekstslide

1.1b: De VOC in Oost-Indië
Leerdoel • Je kunt beschrijven hoe de VOC handeldreef in Oost-Indië.

De VOC stichtte handelsposten op Java en andere Indische eilanden, maar ook in India, China, Japan en op nog meer plekken in Azië. De VOC kreeg van de regering ook het recht om oorlog te voeren, verdragen te sluiten en forten te bouwen. De VOC gebruikte deze rechten om kleine gebieden langs de kust te veroveren en de bevolking met geweld tot samenwerking te dwingen.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 5
a.
Waarom vroegen de Nederlanders niet gewoon aan Portugal hoe ze in Oost-Indië moesten komen?
  • De Portugezen hielden de handelsroute geheim om zelf meer winst te maken.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 5
b.
Noem twee eilanden(groepen) die belangrijk waren voor de VOC. Leg telkens uit waarom.
  • Java: hier stichtte de VOC haar belangrijkste handelspost, Batavia.
  • De Molukken: hier haalde de VOC de meest kostbare specerijen.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 6
a.
De VOC kreeg een handelsmonopolie. Wat hield dat in?

A De Nederlandse regering verbood andere landen om met Azië te handelen.
B De regering van Oost-Indië verbood de handel met andere landen.
C De VOC mocht alleen bepaalde soorten producten uit Azië halen.
D De VOC was het enige Nederlandse bedrijf dat met Azië mocht handelen.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 6
b.
De VOC kreeg, naast het monopolie, drie andere rechten. Onderstreep deze rechten in de leertekst.

Handelsmonopolie = het alleenrecht op de handel met Azië.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 6
c.
Het leerdoel van deze paragraaf is: je kunt beschrijven hoe de VOC handeldreef in Oost-Indië. Beschrijf in één zin hoe de VOC dit deed.
Vergelijk daarna jouw beschrijving met die van een klasgenoot. Welke verschillen zie je? Waar komen die verschillen vandaan?
Antwoord:
  • Een verschil in beschrijving kan komen doordat je op verschillende dingen de nadruk legt.
  • De een kijkt bijvoorbeeld meer naar de handel, de ander meer naar het geweld.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 7
a.
Geef twee voorbeelden van gebruik van geweld door de VOC in Oost-Indië.
  • 1 Jakarta werd in 1619 verwoest (bron 3).
  • 2 De Bandanezen werden in 1621 vermoord of als slaaf verkocht.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 7
b.
Leg voor elk voorbeeld uit wat de VOC met dit geweld wilde bereiken.
  • 1 Ze wilde haar handelspost bij Jakarta veiligstellen.
  • 2 Ze wilde niet dat de Bandanezen met andere landen zouden handelen.

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 8
Gebruik bron 4.
Waarom heeft iemand deze sticker geplakt?
  • Straten worden meestal vernoemd naar mensen die belangrijk worden gevonden. Blijkbaar vindt iemand het ‘niet normaal’ om een straat te vernoemen naar iemand die een massamoord heeft gepleegd.

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
1.1c. De kolonie Nederlands-Indië
lezen blz. 14 en 15
maken opdrachten 9 t/m 12 (en leerdoel)

Slide 25 - Tekstslide

Leerdoel
Je kunt uitleggen waarom en hoe Nederland zijn macht over Oost-Indië uitbreidde.
Rond 1800 begon het modern imperialisme. Dat hield in dat Europese landen zoveel mogelijk grondgebied in Azië en Afrika wilden veroverden om zo een groot rijk op te bouwen. Ook Nederland wilde een groot koloniaal rijk en besloot zijn gebied in Oost-Indië uit te breiden.
Het Koninklijk Nederlands-Indisch leger (KNIL) werd opgericht. Eiland na eiland werd door het KNIL veroverd. De Nederlandse staat noemde dat ‘pacificatie’, ofwel: het brengen van vrede.

Slide 26 - Tekstslide

                Nederlands-Indië

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Opdracht 9
a.
Welke drie redenen hadden Europese landen voor hun modern imperialisme? Onderstreep de zinnen in de leertekst waar je het antwoord ziet.

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 9
b.
Leg uit dat ‘pacificatie’ eigenlijk een vreemde term is om te beschrijven wat er gebeurde in Nederlands-Indië.
  • ‘Pacificatie’ betekent: het brengen van vrede. Maar bij de veroveringen door Nederland is er geen sprake van vrede want er werd veel geweld gebruikt.

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 9
c.
Waarom zou de Nederlandse regering toch graag deze term gebruiken?
  • Pacificatie’ klinkt als iets goeds (pax = vrede). De Nederlandse regering zag het als het haar taak om de Nederlandse cultuur te verspreiden en vond daarom de verovering van Indië iets goeds (voor de bevolking).

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 10
a.
Hoe lukte het de Nederlanders om met weinig mensen een heel groot gebied te besturen?
  • De Nederlanders maakten gebruik van het systeem van indirect bestuur: de Indonesische vorsten bleven op hun plek, waardoor de lokale bevolking niet het idee kreeg dat de bevelen van de Nederlanders kwamen.

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 10
b.
Welke persoon hoort bij welke beschrijving?
Maak de juiste combinaties.

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 10
c.
Wat wordt bedoeld met de term ‘inheems’?
Een inheemse bevolking bestaat uit mensen die al heel lang / pas sinds kort in een gebied wonen.
De inheemse bewoners van Nederlands-Indië waren bijvoorbeeld Javanen / de Nederlanders.

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 10
c.
Wat wordt bedoeld met de term ‘inheems’?
Een inheemse bevolking bestaat uit mensen die al heel lang / pas sinds kort in een gebied wonen.
De inheemse bewoners van Nederlands-Indië waren bijvoorbeeld Javanen / de Nederlanders.

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 10
c.
Wat wordt bedoeld met de term ‘inheems’?
Een inheemse bevolking bestaat uit mensen die al heel lang / pas sinds kort in een gebied wonen.
De inheemse bewoners van Nederlands-Indië waren bijvoorbeeld Javanen / de Nederlanders.

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 11
a.
Hoe laat de resident op de foto blijken dat hij een hogere status heeft dan het volk?
  • De inwoners hurken / zitten op de achtergrond, de resident zit voor hen aan tafel.

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 11
b.
En hoe laat de resident zien dat hij een hogere status heeft dan de regent?
  • De resident zit iets verder naar voren dan de regent.

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht 12
a.
Vergelijk het jaartal van de bron met de leertekst.
Hoe was de situatie in Atjeh op dit moment?
  • De belangrijkste leiders van Atjeh hadden zich overgegeven, maar sommige leiders streden nog verder.

Slide 43 - Tekstslide

Opdracht 12
b.
Waarom dacht de schrijver van de bron dat deze arrestatie zou leiden tot pacificatie?
  • Tjoet Nja Dinh streed tegen de Nederlanders. Door de arrestatie kreeg Nederland meer controle over Atjeh. Nederlanders noemden dat pacificatie.

Slide 44 - Tekstslide

Opdracht 12
c.
Noem twee dingen uit dit artikel waar een inwoner van Atjeh waarschijnlijk heel anders over dacht.
Bijvoorbeeld: 
  • Dat de arrestatie van Tjoet Nja Dinh heel fijn is. 
  • Dat er sprake is van pacificatie in Atjeh. 
  • Dat het goed is dat er meer troepen naar Beneden-Wolja kunnen.

Slide 45 - Tekstslide

Huiswerk 
H1.2A De koloniale samenleving
B Het cultuurstelsel
lezen blz. 16 t/m 19
maken opdrachten 1 t/m 7

Slide 46 - Tekstslide

Huiswerk 
C Ondernemers en contractarbeiders
lezen blz. 20 en 21
maken opdrachten 8 t/m 11

PO 1: Nederlands-Indië en de politionele acties 

Slide 47 - Tekstslide