In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Proefwerk op dinsdag 19 maart.
Boektoets op 10 april.
In iedere zin staat een persoonsvorm.
Zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp is een enkelvoudige zin.
Zinnen met twee of meer persoonsvormen
noem je samengestelde zinnen. Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.
Met een verbindingswoord, zoals: maar, omdat of want, kun je van twee enkelvoudige zinnen een samengestelde zin maken.
VOORBEELD:
Rens drinkt cola. Lot drinkt water.
-> Rens drinkt cola en Lot drinkt water.
Soms verandert de volgorde van de woorden in het tweede deel van de zin:
Joep pakte zijn trui. Hij had het koud.
-> Joep pakte zijn trui, omdat hij het koud had.
Vind je grammatica gemakkelijk?
Dan kun je nu vast aan het werk!
Huiswerk:
H3, Grammatica, opdr. 4, opdr. 5 OF 6, opdr. 7 & opdr. 8.
Zet de zin in een andere tijd
Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom.
De werkwoorden die veranderen, zijn persoonsvormen.
VB: Tom schreeuwt, omdat hij zijn arm heeft gebroken.
->Tom schreeuwde, omdat hij zijn arm had gebroken.
Nu kunnen jullie aan de slag.
Je maakt H3 Grammatica.
Klaar? Je kunt nakijken.