In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Oefenen voor de toets
deel 1
Slide 1 - Tekstslide
Grammatica
Ik kan de persoonsvorm, onderwerp en het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden.
Slide 2 - Tekstslide
Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?
Slide 3 - Open vraag
Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 4 - Open vraag
Noteer van deze zin: pv - ow - wg De docent geeft de leerling straf.
Slide 5 - Open vraag
Noteer van deze zin: pv - ow - wg Bel jij hem even op?
Slide 6 - Open vraag
noteer van deze zin: pv - ow - wg De regen heeft voor veel overlast gezorgd.
Slide 7 - Open vraag
noteer pv - ow - wg - lv De leerlingen hebben een groot feest georganiseerd.
Slide 8 - Open vraag
noteer pv - ow - wg - lv De docent geeft de leerling straf.
Slide 9 - Open vraag
Spelling
Ik weet wat sterke en zwakke werkwoorden zijn
Ik kan de persoonsvorm juist schrijven
ik kan het voltooid deelwoord juist schrijven.
Slide 10 - Tekstslide
Neem uit deze zinnen alleen de klankveranderende werkwoorden over. Dit weekend zijn wij naar Toverland geweest. Ik vind dat een heel leuk pretpark. Ik wil iedereen aanraden om er eens naar toe te gaan.
Slide 11 - Open vraag
Gisteren ..... (bakken) ik een taart
Slide 12 - Open vraag
Vorige week ... lachen wij veel om de docent.
Slide 13 - Open vraag
De jongen is vorig schooljaar ... (verhuizen)
Slide 14 - Open vraag
De peuter ... (krassen vt) op het blaadje
Slide 15 - Open vraag
Wat is er hier .... (gebeuren)!
Slide 16 - Open vraag
Hij ... (onthouden tt) het geheim.
Slide 17 - Open vraag
De meisjes hebben de koekjes goed ... (bewaren).
Slide 18 - Open vraag
De buurvrouw .... (bewaren tt) de koekjes in een trommeltje.
Slide 19 - Open vraag
maak de samenstelling: aap + trots
Slide 20 - Open vraag
maak de samenstelling: maan + schijn
Slide 21 - Open vraag
maak de samenstelling: heer + kapper
Slide 22 - Open vraag
maak de samenstelling: groente + soep
Slide 23 - Open vraag
maak de samenstelling: koning + dag
Slide 24 - Open vraag
Wat betekent het woord? Je kunt het fietspad door het bos gemakkelijk vinden, want het is aangeduid met borden. aangeduid =
A
is van toepassing
B
aanwezig
C
duidelijk gemaakt
D
zijn anders dan
Slide 25 - Quizvraag
Wat betekent het woord De hevige storm belemmert het vliegverkeer. belemmert =
A
deelt uit
B
houdt tegen
C
gevaarlijk
D
is anders dan
Slide 26 - Quizvraag
Wat betekent het woord. Hij is een expert in zijn vakgebied. expert =
A
Iemand die veel geld verdient
B
iemand die hard werkt
C
iemand die ergens veel verstand van heeft
D
iemand die iets goed kan maken
Slide 27 - Quizvraag
Wat betekent de volgende uitdrukking: Die taart ziet er heerlijk uit, het water loopt me in de mond.