Taal woordenschat thema 6 les 2

Taal Woordenschat Thema 6 les 2
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Taal Woordenschat Thema 6 les 2

Slide 1 - Tekstslide

Betekenis: afleggen (van een afstand)
A
iets of iemand beperken
B
tot het einde volgen
C
nooit van start gaan
D
weggooien van oude spullen

Slide 2 - Quizvraag

Betekenis: de conditie
A
Het uithoudingsvermogen
B
Hoeveel je ademhaalt
C
Als je bovenaan staat
D
Een bepaald doel stellen

Slide 3 - Quizvraag

Betekenis: De hekkensluiter
A
Manier waarop je iets doet om iemand te helpen
B
De eerste die binnenkomt
C
Laatste persoon die iets moet doen
D
Iemand die mensen buitensluit

Slide 4 - Quizvraag

Betekenis: De invaller
A
Je tegenstander
B
Beste teamlid
C
Iemand die iemand anders tijdelijk vervangt
D
Iemand die komt binnenvallen op feestjes

Slide 5 - Quizvraag

Betekenis: Jeugdafdeling
A
sponsorclub voor ouderen
B
gedeelte van een vereniging voor jeugd
C
slaapplek voor de kinderen
D
heel dicht langs iemand heen gaan

Slide 6 - Quizvraag

Betekenis: Koploper
A
Als je op je kop verder gaat lopen
B
Team dat als laatste eindigt
C
iets of iemand uit de weg gaan
D
Iemand die in een wedstrijd op de eerste plek staat

Slide 7 - Quizvraag

Betekenis: ontwijken
A
iets uit de weg gaan
B
Betalen zonder geld
C
Een object verstoppen
D
iemand uit de weg gaan

Slide 8 - Quizvraag

Betekenis: Het publiek
A
Luisteraars van de radio
B
Volgers op social media
C
Mensen die komen kijken als je optreedt
D
Mensen die meedoen aan een show

Slide 9 - Quizvraag

Betekenis: Rakelings
A
Dicht langs iets heen dat je het bijna raakt
B
Als je geld bijna op is
C
Tegen iets of iemand aanbotsen
D
Het weggooien van afval

Slide 10 - Quizvraag

Betekenis: streven naar
A
Terugkijken naar een leuk moment
B
Teveel aannemen waardoor je wordt overspoelt
C
een zoektocht starten naar...
D
Een doel stellen en je best daarvoor doen

Slide 11 - Quizvraag

Betekenis: de tactiek
A
Manier waarop je iets doet om doel te bereiken
B
Manier waarop je niks doet om te winnen
C
Manier waarmee je ideeën kan opvangen
D
Stukje tekst over hoe een computer in elkaar wordt gezet

Slide 12 - Quizvraag

Betekenis: De tegenstander
A
Je buurjongen
B
Personen die komen kijken bij een wedstrijd
C
Niemand uit het andere team
D
iemand die in het andere team zit

Slide 13 - Quizvraag