3h1 woordsoorten extra oefenen les 4

3 h1 woordsoorten
  1. Nakijken opdracht B van werkblad (kww, hww, zww)
  2. Uitleg samengestelde zinnen, nevenschikkend en onderschikkend voegwoord.
  3. Oefenen in lesson-up

Nodig:
reader, oefenblad van vorige les, gemaakt werkblad 2.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3 h1 woordsoorten
  1. Nakijken opdracht B van werkblad (kww, hww, zww)
  2. Uitleg samengestelde zinnen, nevenschikkend en onderschikkend voegwoord.
  3. Oefenen in lesson-up

Nodig:
reader, oefenblad van vorige les, gemaakt werkblad 2.

Slide 1 - Tekstslide

4. Is Sjors volgens jullie een goede burgemeester?
5. Welke leerling wordt het vaakst de klas uitgestuurd?
6. Ik ga naar bed, want ik ben moe.
7. Of we binnenkort kunnen schaatsen, blijft een raadsel.

  1. Zoek de werkwoorden in de zin.                            Opdracht B
  2. Is de zin samengesteld of enkelvoudig?
    (Hoeveel gezegdes heeft de zin?)
  3. Is het gezegde werkwoordelijk (iets doen) of naamwoordelijk (iets zijn)?
  4. Wat is het belangrijkste werkwoord in het gezegde?

Slide 2 - Tekstslide

4. Is Sjors volgens jullie een goede burgemeester? (Is=kww)
5. Welke leerling wordt het vaakst de klas uitgestuurd?
6. Ik ga naar bed, want ik ben moe.
7. Of we binnenkort kunnen schaatsen, blijft een raadsel.

  1. Zoek de werkwoorden in de zin.                            Opdracht B
  2. Is de zin samengesteld of enkelvoudig?
    (Hoeveel gezegdes heeft de zin?)
  3. Is het gezegde werkwoordelijk (iets doen) of naamwoordelijk (iets zijn)?
  4. Wat is het belangrijkste werkwoord in het gezegde?

Slide 3 - Tekstslide

4. Is Sjors volgens jullie een goede burgemeester? (Is=kww)
5. Welke leerling wordt het vaakst de klas uitgestuurd?(wordt=hww)
6. Ik ga naar bed, want ik ben moe. 
7. Of we binnenkort kunnen schaatsen, blijft een raadsel. 

  1. Zoek de werkwoorden in de zin.                            Opdracht B
  2. Is de zin samengesteld of enkelvoudig?
    (Hoeveel gezegdes heeft de zin?)
  3. Is het gezegde werkwoordelijk (iets doen) of naamwoordelijk (iets zijn)?
  4. Wat is het belangrijkste werkwoord in het gezegde?

Slide 4 - Tekstslide

4. Is Sjors volgens jullie een goede burgemeester? (Is=kww)
5. Welke leerling wordt het vaakst de klas uitgestuurd?(wordt=hww)
6. Ik ga naar bed, want ik ben moe. (Ga=zww, ben=kww)
7. Of we binnenkort kunnen schaatsen, blijft een raadsel. 

  1. Zoek de werkwoorden in de zin.                            Opdracht B
  2. Is de zin samengesteld of enkelvoudig? (Hoeveel persoonsvormen?) (Elk zinnetje heeft een eigen gezegde.)
  3. Is het gezegde werkwoordelijk (iets doen) of naamwoordelijk (iets zijn)?
  4. Wat is het belangrijkste werkwoord in het gezegde?

Slide 5 - Tekstslide

4. Is Sjors volgens jullie een goede burgemeester? (Is=kww)
5. Welke leerling wordt het vaakst de klas uitgestuurd?(wordt=hww)
6. Ik ga naar bed, want ik ben moe. (Ga=zww, ben=kww)
7. Of we binnenkort kunnen schaatsen, blijft een raadsel. 

  1. Zoek de werkwoorden in de zin.                            Opdracht B
  2. Is de zin samengesteld of enkelvoudig? (Hoeveel persoonsvormen?) (Elk zinnetje heeft een eigen gezegde.)
  3. Is het gezegde werkwoordelijk (iets doen) of naamwoordelijk (iets zijn)?
  4. Wat is het belangrijkste werkwoord in het gezegde?
Kunnen=hww schaatsen=zww Blijft=kww

Slide 6 - Tekstslide

Samengestelde zin
  • Een samengestelde zin is een zin met twee of meer persoonsvormen.
  • Vaak staat tussen de twee delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. 
  • Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes.
      Een gezegde bevat namelijk alleen de werkwoorden die bij elkaar horen.

Slide 7 - Tekstslide

Nevenschikking 
(hoofdzin+hoofdzin of opsomming binnen een zin (en, of))
  • DOEWM De voegwoorden dus of en want maar  zorgen voor nevenschikking: twee of meer hoofdzinnen naast elkaar; in beide delen staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar.
  • Dit noemen we dan ook de hoofdzinvolgorde: onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar. (En er kan niets tussen geplaatst worden)



Slide 8 - Tekstslide

Nevenschikking 
(hoofdzin+hoofdzin of opsomming binnen een zin (en, of))
  • DOEWM 
  • Als je een nevenschikkend voegwoord vervangt door een punt, houd je twee goede zinnen over.

    Ik heb geen zin dus/of/en/want/maar ik ga dat ook echt niet doen.
    Ik heb geen zin. Ik ga dat ook echt niet doen.



Slide 9 - Tekstslide

Nevenschikking 
(hoofdzin+hoofdzin of opsomming binnen een zin (en, of))
  • Hoe weet je zeker dat iets een hoofdzin is?
  • Hoofdzinsvolgorde: onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar en er kan ook niets tussen.
  • Een nevenschikkendvoegwoord: DOEWM
    (LET OP: 'of' kan ook onderschikkend zijn.)



Slide 10 - Tekstslide

Nevenschikking 
(hoofdzin+hoofdzin of opsomming binnen een zin (en, of))
  • Hoe weet je zeker dat een zin samengesteld is?
  • Er is meer dan één persoonsvorm (getalproef/tijdproef)



Slide 11 - Tekstslide

Onderschikking
hoofdzin+bijzin
  • Onderschikkende voegwoorden zijn 'dat'-woorden (omdat, voordat, zodat... ) maar ook: als, wanneer, hoewel, en nog veel meer....
  • Of kan ook een onderschikkend voegwoord zijn
    Ik weet niet zeker of ik wel met jullie mee wil.
    HZ                                         BZ


Slide 12 - Tekstslide

Onderschikking
hoofdzin+bijzin
  • Ik weet niet zeker of ik wel met jullie mee wil.
    1: HZ                                         2: BZ

Deze zin heeft dus twee gezegdes. 1: weet (zww)
                                                                           2: wil (zww)


Slide 13 - Tekstslide

Onderschikking
hoofdzin+bijzin
  • Ik ben aan het aftellen, want over twee weken is het kerst.

  • Beantwoord met je buur:
- Welk woord is het voegwoord? Is het onderschikkend of     
   nevenschikkend?
- Wat zijn de werkwoorden in de zin? Benoem of het een zww, hww of kww is.


Slide 14 - Tekstslide

Onderschikking
hoofdzin+bijzin
  • Ik ben aan het aftellen, want over twee weken is het kerst.

Voegwoord: want (nevenschikkend) DOEWM

Werkwoorden:
Zin 1: Ben (aan het) aftellen (wwg) Aftellen = zww, Ben =hww
Zin 2: Is (nwg) = kww




Slide 15 - Tekstslide

Maarten heeft twee oudere broers.
wat is 'heeft' voor werkwoord?
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 16 - Quizvraag

Ik ben de hele dag thuis gebleven.
wat is 'ben' voor werkwoord?
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 17 - Quizvraag

Spelen jullie graag met videospelletjes.
wat is 'spelen' voor werkwoord?
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 18 - Quizvraag

de dokter blijkt zeer vermoeid te zijn.
Wat zijn 'blijkt' en 'zijn' voor werkwoorden?
A
kww en hww
B
zww en hww
C
zww en kww
D
hww en kww

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn ook alweer de vijf nevenschikkende voegwoorden?

Slide 20 - Open vraag

Nu doen:
  1. Kijk werkblad woordsoorten 2 na met het nakijkblad.

  2. Schrijf in je schrift (of bij opdracht D op je blaadje):
    - een zin met een onderschikkend voegwoord
    - een zin met een nevenschikkend voegwoord
    (De theorie staat op blz. 6 van de reader, we bespreken dit zo)

  3. Klaar? Lees en leer in je reader de theorie over voornaamwoorden op blz. 7 t/m 9 Maak opdracht C.

Slide 21 - Tekstslide

Nu doen:
  1. Kijk werkblad woordsoorten 2 na met het nakijkblad.

  2. Schrijf in je schrift (of bij opdracht D op je blaadje):
    - een zin met een onderschikkend voegwoord
    - een zin met een nevenschikkend voegwoord
    (De theorie staat op blz. 6 van de reader, we bespreken dit zo)

  3. Klaar? Lees en leer in je reader de theorie over voornaamwoorden op blz. 7 t/m 9 Maak opdracht C.
Huiswerk:
Probeer elke dag een stukje te lezen in je leesboek! 

Slide 22 - Tekstslide