Kern Communicatie 20 Argumentatiestructuren: theorie en opdrachten

Kern Communicatie 
 Hoofdstuk 20 Argumentatiestructuren theorie en opdrachten
Kern Communicatie
Hoofdstuk 20 Argumentatiestructuren 
theorie en opdrachten

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Kern Communicatie 
 Hoofdstuk 20 Argumentatiestructuren theorie en opdrachten
Kern Communicatie
Hoofdstuk 20 Argumentatiestructuren 
theorie en opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Lesonderdelen
  • herhalingsopdracht vorige les
  • aanvaardbaarheid van feiten en niet-feiten
  • argumentatiestructuren
  • verzwegen argumenten
  • argumentaties beoordelen

Slide 2 - Tekstslide

Mensen met tattoos hebben geen impuls-remming.
Een HALT-straf werkt beter dan gevangenisstraf.
Samen uit eten is gezelliger dan samen naar de film.
De meeste schoolliefdes lopen op niets uit.

De Duitser is nu eenmaal gezags-
getrouwer dan de Nederlander.
Feitelijke uitspraak
Waarderende uitspraak
Na het impressionisme is het volledig misgegaan met de schilderkunst.
Boeren zijn de grootste vervuilers van Nederland.
Een goede docent geeft meer om zijn leerlingen dan om zijn vak.

Slide 3 - Sleepvraag

Aanvaardbaarheid
  • begrip dat belangrijke rol speel bij de beoordeling van argumenten. 
  • betekenis: te aanvaarden, acceptabel
  • aanvaardbaarheid van een feitelijke uitspraak wordt anders beoordeeld dan van een waarderende uitspraak.

Slide 4 - Tekstslide

Feiten en aanvaardbaarheid
  • beoordeling: waar of niet waar
  • je weet of kunt nazoeken of de uitspraak klopt
  • waarheid soms lastig vast te stellen

Slide 5 - Tekstslide

Niet-feiten en aanvaardbaarheid
  • waarderende uitspraken zijn niet waar of onwaar
  • je kunt er wel een oordeel over hebben
  • over waarheid kan consensus bestaan: men víndt het  waar (bijv. dieren hoor je goed te behandelen)
  • in een betoog hebben waarderende argumenten meer uitleg nodig: extra argumenten om aanvaardbaarheid te ondersteunen

Slide 6 - Tekstslide

Waarom zijn waarderende argumenten vaak moeilijker te beoordelen dan feitelijke?

Slide 7 - Open vraag

Waarderende uitspraken
die 'men' waar vindt

Slide 8 - Woordweb

Argumentatiestructuren

Slide 9 - Tekstslide


Enkelvoudige argumatie
een standpunt met één argument


Slide 10 - Tekstslide

Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie

een standpunt met twee 
(of meer) argumenten, die los van elkaar de mening ondersteunen; je kunt ze ook in een enkelvoudige argumentatie gebruiken

Slide 11 - Tekstslide

Afhankelijke nevenschikkende argumentatie

een standpunt met twee 
(of meer) argumenten die elkaar versterken; de argumenten zijn niet los van elkaar te gebruiken of de argumentatie is dan veel minder sterk.

Slide 12 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
het argument wordt zelf ook ondersteund door een argument: 
een subargument.



Slide 13 - Tekstslide

Combinatie van argumentatiestructuren

zie je vaak in uitgebreide redeneringen, bijvoorbeeld combinatie van nevenschikking en onderschikking



Slide 14 - Tekstslide

Volgens welke drie (hoofd)structuren zijn argumentaties opgebouwd.

Slide 15 - Open vraag

In welke twee subcategorieën kun je nevenschikkende argumentatie onderverdelen?

Slide 16 - Open vraag

Het is belangrijk dat de Kijkwijzer verplicht is (1), want niet alle films zijn geschikt voor kinderen (2) omdat kinderen het onderscheid tussen echt en fictie nog niet kunnen maken.(3)
A
onafhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
B
afhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
C
onderschikkende argumentatie, 2 is argument en 3 subargument
D
onderschikkende argumentatie, 2 is subargument en 3 argument

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb écht niks met haar (1): ik val op
grappige, kleine vrouwen (2) en zij is groot
en altijd bloedserieus (3).
A
onafhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
B
afhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
C
onderschikkende argumentatie, 2 is argument en 3 subargument
D
onderschikkende argumentatie, 2 is subargument en 3 argument

Slide 18 - Quizvraag

Het is onmogelijk dat je mij in het Texas
Steak House hebt gezien (1): ik ben sinds
vorig jaar vegetariër (2) en ik was toen met
de camper op vakantie in Italië (3).
A
onafhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
B
afhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
C
onderschikkende argumentatie, 2 is argument en 3 subargument
D
onderschikkende argumentatie, 2 is subargument en 3 argument

Slide 19 - Quizvraag

Ik ga niet op kanopolo (1), want mijn zus
zit daarbij (2) en ik wil niet bij dezelfde
vereniging als mijn zus (3).
A
onafhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
B
afhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
C
onderschikkende argumentatie, 2 argument en 3 is subargument
D
onderschikkende argumentatie, 2 subargument en 3 is argument

Slide 20 - Quizvraag

Hoe zie je of iets (on)afhankelijke nevenschikking of  onderschikkende argumentatie is?
  • Bij onderschikkende argumentatie vormt het ene argument een nieuwe stelling voor het andere argument (subargument): standpunt, omdat argument (= nieuw standpunt), omdat subargument.
  • Bij afhankelijke nevenschikking hebben de argumenten elkaar nodig en ondersteune n samen de  stelling: standpunt, omdat argument x en argument y.
  • Bij onafhankelijke nevenschikking kun je de argumenten ook enkelvoudig gebruiken.

Slide 21 - Tekstslide

Verzwegen argumenten

Slide 22 - Tekstslide

Verzwegen argumenten
  • worden niet letterlijk uitgesproken, maar spelen wel een rol in de redenering
  • spreker/ schrijver gaat er stilzwijgend van uit 
  • spreker/schrijver veronderstelt dat luisteraar/ lezer deze argumenten deelt (en aanvaardbaar vindt)
  • kun je weergeven in de vorm van 'Als  ...., dan ....'-uitspraak: als argument, dan standpunt

Slide 23 - Tekstslide

Gespreksvoorbeeld
Leerling: 'De minzame moordenaar is een saai boek, omdat er weinig in gebeurt.'
Docent: 'Je wilt toch niet beweren dat een boek saai is als er weinig in gebeurt!'

Analyse
standpunt: de minzame ... boekargument: omdat ...gebeurt
docent oneens met verzwegen argument leerling: Als er weinig in een boek gebeurt, dan is het saai. 

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht bij de volgende vier open vragen: 

Lees de argumentatie en noteer wat het verzwegen argument is. Gebruik de 'Als ...., dan ....'-vorm. 
Als hoort steeds bij het argument in het voorbeeld en dan bij de stelling.

Slide 25 - Tekstslide

'Onze minister-president is een goede
premier, omdat hij laat zien dat hij boven
de partijen staat.' Verzwegen argument?

Slide 26 - Open vraag

'Meer zakgeld krijg je niet: je zus kreeg
destijds evenveel.' Verzwegen argument?

Slide 27 - Open vraag

'De gezondheidszorg in Nederland is geprivatiseerd maar lijkt nog steeds een overheidsorganisatie, want de patiënt staat nog steeds niet centraal.' Verzwegen argument?

Slide 28 - Open vraag

'Iedereen zou evenveel belasting moeten
betalen want bij de slager betalen we toch allemaal ook evenveel voor een karbonaadje? ' Verzwegen argument?

Slide 29 - Open vraag

Bedenk een aanval op:
'Als een een minister-president laat zien dat hij boven
de partijen staat, dan is hij een goede premier.'

Slide 30 - Woordweb

Bedenk een aanval op:
'Als iets voor je zus geldt (of gold), dan geldt het ook voor jou.'

Slide 31 - Woordweb

Argumentaties beoordelen
Stel jezelf altijd de volgende vragen: 
  • Zijn de argumenten aanvaardbaar
  • Zijn de argumenten relevant
  • Zijn de bronnen die worden aangehaald betrouwbaar
  • Is de argumentatie consistent: zitten er geen tegenstrijdigheden in de argumentatie?

Slide 32 - Tekstslide