4 tekst (deel 2)

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden staan er in deze Griekse tekst? (r. 12-16)
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel persoonsvormen in de derde persoon enkelvoud staan er in de Griekse tekst?
A
0
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quizvraag

De PV in r. 16 staat in MV (-ουσιν)

Slide 6 - Tekstslide

Welk Grieks tekstelement is onderwerp in de zin
"Την δε Ῥεαν ἀει ἡ λυπη τειρει"?
A
την Ῥεαν
B
ἀει
C
ἡ λυπη
D
τειρει

Slide 7 - Quizvraag

Rhea = 1 (Onderwerp)

Slide 8 - Tekstslide

Welk Grieks tekstelement is lijdend voorwerp in de zin
"Τελος δ' ἡ θεα δολον ἐπινοεῖ."?
A
τελος
B
ἡ θεα
C
δολον
D
ἐπινοεῖ

Slide 9 - Quizvraag

δολον = 2 (Lijdend Voorwerp)

Slide 10 - Tekstslide

Wie is onderwerp in de zin

"Το γαρ νεωτατον τεκνον κρυφα τικτει"?
A
Rhea
B
Kronos
C
Zeus

Slide 11 - Quizvraag

Rhea, maar ze zit ingesloten in de PV (1)!

Slide 12 - Tekstslide

In plaats van de/het kun je ook altijd zijn/haar gebruiken, als duidelijk is, wie bedoeld wordt!

Slide 13 - Tekstslide

εἰς την Κρητην

Slide 14 - Tekstslide

Welke plek wordt er bedoeld met

εἰς την Κρητην
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 15 - Quizvraag

Let op de lidwoorden! 
Tussen () staat de BWB (bijw. bepaling)

Slide 16 - Tekstslide

Welk van de onderstaande Griekse woorden is géén woord waarmee Zeus bedoeld wordt? (zie r. 12 tm 16)
A
δολον
B
τεκνον
C
υἱον
D
νεανισκον

Slide 17 - Quizvraag

δολον (r. 13) is "list". Met τεκνον (13), υἱον (14) en νεανισκον (15) wordt naar Zeus verwezen!

Slide 18 - Tekstslide

R. 17-19

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel persoonsvormen bevat de Griekse tekst?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 20 - Quizvraag

3 PV's

Slide 21 - Tekstslide

Welke van de volgende Griekse tekstelementen bevat GEEN accusativus?
A
ἀντι του τεκνου
B
λιθον ἐσπαργανωμενον
C
προς τον Κρονον

Slide 22 - Quizvraag

του τεκνου is een genitivus (na ἀντι) +genitivus

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de wetenschappelijke benaming van woorden als
ἀντι en προς?
A
postpositie
B
prepositie
C
prefix
D
suffix

Slide 24 - Quizvraag

Een PREpositie =
Een VOORzetsel!

positus komt van het Latijnse werkwoord ponere

Slide 25 - Tekstslide

R.17 en 18

Slide 26 - Tekstslide

r. 17 -19

Slide 27 - Tekstslide

R. 20-22

Slide 28 - Tekstslide

Hoevaak staat er een iota subscriptum in de tekst?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 29 - Quizvraag

De iota subscriptum is geel! (met de o-mega)

Slide 30 - Tekstslide

r. 20

Slide 31 - Tekstslide

r. 21 a

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de wetenschappelijke benaming voor een vorm als
ἐμειν?
A
indicativus
B
imperativus
C
infinitivus
D
nominativus

Slide 33 - Quizvraag

De INF onderstreep je dubbel!

Slide 34 - Tekstslide

r. 20 -22a

Slide 35 - Tekstslide

Wat zijn de Griekse namen van
τους ἀδελφους? (alfabetisch, met hoofdletters en alleen een spatie ertussen)

Slide 36 - Open vraag

de/het mag je weer met zijn/haar vertalen, natuurlijk!

Slide 37 - Tekstslide

Wat zijn de Griekse namen van
τας ἀδελφας? (weer in alfabetische volgorde, met hoofdletters, alleen spatie ertussen)

Slide 38 - Open vraag

En ook r. 22 helemaal vertaald en gestreept!

Slide 39 - Tekstslide

Welke vraag heb je nog over tekst 4?

Slide 40 - Open vraag

Tekst 4 begrijp ik (inhoudelijk en grammaticaal)
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll