Woordenschat blok 3

Woordenschat blok 3
Lesdoelen:
Je leert de betekenis van verschillende schooltaalwoorden.
Je weet wat voorvoegsels en achtervoegsels zijn.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat blok 3
Lesdoelen:
Je leert de betekenis van verschillende schooltaalwoorden.
Je weet wat voorvoegsels en achtervoegsels zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  1. Samen lezen (10 min)
  2. Dictee en uitleg (20 min)
  3. Zelfstandig werken (10 min)

Slide 2 - Tekstslide

Samen lezen
vanaf pagina 28.



timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

voorvoegsel betekenis voorbeeld

1. mis = slecht/verkeerd
2. on =  niet
3. her =  nog een keer
4. wan = geen/slecht.



























Slide 4 - Tekstslide

achtervoegsel betekenis voorbeeld

5. -baar = kan/je kunt het
6. -loos = zonder
7. -vol = met veel
8. -rijk = met veel
9. -arm = met weinig

Slide 5 - Tekstslide

Schooltaalwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide


Wat betekent 'uiteraard'.
A
de ontsnapping
B
natuurlijk

Slide 8 - Quizvraag


Wat betekent 'achtergrond'.
A
milieu
B
omgeving

Slide 9 - Quizvraag


Wat betekent 'gezamenlijk'.
A
met z'n allen
B
in je eentje

Slide 10 - Quizvraag


Wat betekent 'een vergoeding.'
A
geld
B
fooi

Slide 11 - Quizvraag


Wat betekent 'eigenlijk'.
A
in feite
B
enige

Slide 12 - Quizvraag


Wat betekent 'grotendeels.'
A
ongeveer
B
voor het grootste deel

Slide 13 - Quizvraag


Wat betekent 'effect'.
A
oorzaak
B
resultaat

Slide 14 - Quizvraag


Wat betekent 'in bewaring geven.'

A
voor een poosje afgeven
B
het aanbod

Slide 15 - Quizvraag


Wat betekent 'een poosje'.
A
een tijdje
B
de toekomst

Slide 16 - Quizvraag


Wat betekent 'het symbool'.
A
een teken dat iets uitbeeldt
B
een hartje

Slide 17 - Quizvraag


Wat betekent 'de positie'.
A
de houding
B
de uitleg

Slide 18 - Quizvraag


Wat betekent 'absoluut'.
A
twijfelachtig
B
heel zeker

Slide 19 - Quizvraag


Wat betekent het werkwoord 'bepalen'.
A
veroorzaken
B
beslissen

Slide 20 - Quizvraag


Wat betekent 'overzicht hebben'.
A
duidelijk beeld hebben
B
lege bladzijde

Slide 21 - Quizvraag


Wat betekent 'op peil blijven'.
A
op een goed niveau houden
B
voldoende

Slide 22 - Quizvraag

Zelf aan de slag

Basis: Blok 3 Over Taal maak opdracht 3.9 en 3.10 af.
Kader: Blok 3 Over Taal opdracht 3.10 en van opdracht 3.11

Als je klaar bent met de opdrachten, ga je verder op Kader of TL.



Slide 23 - Tekstslide

Wat is een voorvoegsel?
Een stukje dat je voor een woord zet waardoor de betekenis van het woord verandert:
onaardig, ongezellig, onjuist, mislukt, misgaan, herexamen

Slide 24 - Tekstslide

Wat is een achtervoegsel?
Een stukje dat je achter een woord zet, waardoor de betekenis van het woord verandert. 
eetbaar, drinkbaar, zinloos, nutteloos, betekenisvol, liefdevol, respectvol

Slide 25 - Tekstslide

Zelf aan de slag

Basis:Blok 3 Over Taal opdracht 3.9 en van 3.10 opdracht 8A en 8B.
Kader: Blok 3 Over Taal opdracht 3.10 en van opdracht 3.11
8-9a/b/c



Slide 26 - Tekstslide


Wat heb je vandaag geleerd?




Zet je tafel recht en schuif je stoel aan. Tot morgen!

Slide 27 - Tekstslide