3.4 Christendom in Europa

3.4 Christendom in Europa
kenmerkend aspect:
de verspreiding van het christendom in geheel Europa
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3.4 Christendom in Europa
kenmerkend aspect:
de verspreiding van het christendom in geheel Europa

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je begrijpt waarom de kerken van Rome en Constantinopel uit elkaar groeiden 
  • Je weet hoe het christendom werd verspreid over Europa
  • Je begrijpt hoe christelijke en Germaanse gebruiken samensmolten 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Verschillen oost en west
Rome:
  • bisschoppen hebben de leiding in een bisdom en sturen andere   geestelijken aan. 
  • hoogste bisschop is de paus, de bisschop van Rome

Constantinopel
  • (Byzantijnse) keizer is de baas over de kerk 

Slide 4 - Tekstslide

Tweezwaardenleer
De Roomse paus was het niet eens: de macht in de wereld moest verdeeld zijn tussen geestelijke en wereldlijke macht.
--> tweezwaardenleer 

Gevolg: schisma in de kerk 
  1. Rooms-katholieke kerk (West-Europa) 
  2. Orthodoxe kerk  (Oost-Europa) 

Slide 5 - Tekstslide

Verspreiding West-Europa
In West-Europa was het grootste gedeelte van de bevolking niet christelijk, zeker niet in het noorden.
Missionarissen waren geestelijken die rondtrokken om het christendom te verspreiden. 
Bijv.
  • Willibrord en Bonifatius in Utrecht 
  • De Frankische koning Clovis liet zich dopen 

Slide 6 - Tekstslide

Verspreiding West-Europa
Verspreiding lukte niet overal:
  • Germaanse heidense volkeren bleken moeilijke te bekeren (Friezen   en Saksen) 
  • Plunderende Vikingen maakte verspreiding moeilijk in Noord-Europa

Uiteindelijk wel succes door 
  • samensmelting heidense en christelijke gebruiken. 
  • bekering vorst

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Toets geschiedenis
Wat is belangrijk:
  • rode draad: hoofdzaken van bijzaken onderscheiden
  • kijk naar leerdoelen in je boek!
  • oefenen is belangrijker dan alles uit je hoofd leren!
  • meer nadruk op vaardigheden 

Slide 10 - Tekstslide

Toets geschiedenis
Hoe leren?
  • Oefenen: zie examentraining aan het einde van het hoofdstuk! (antwoorden op ELO)
  • Kenmerkende aspecten uit je hoofd leren!
  • https://geschiedenisonline.nl/tijdvak-_/ --> overzicht per tijdvak, inclusief KA's en begrippen 

Slide 11 - Tekstslide

Formuleren?
  • Vraag mee in je antwoord
  • Altijd verwijzen naar bronnen
  • Formuleren alsof ik de toets er niet bij heb / alsof ik er niets van weet
  • Altijd uitleggen!

Slide 12 - Tekstslide

wat zijn nomaden?
A
jagers-verzamelaars
B
mensen die in een klein dorpje leefden
C
mensen die niet konden lezen en schrijven
D
mensen die rondtrokken

Slide 13 - Quizvraag

Wat is GEEN oorzaak voor het ontstaan van de landbouw in het midden-oosten?
A
er kwamen betere weersomstandigheden
B
er waren veel dieren aanwezig die makkelijk te temmen zijn
C
de uitvinding van de ploeg
D
de aanwezigheid van rivieren

Slide 14 - Quizvraag

Wat is GEEN gevolg voor het ontstaan van de landbouw in het midden-oosten?
A
er kwam ongelijkheid tussen mensen
B
mensen werden zelfvoorzienend
C
komst van het christendom
D
mensen gingen in grotere gemeenschappen wonen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is specialisatie?

Slide 16 - Open vraag

Welke kenmerken horen bij een stedelijke gemeenschap?
A
aanwezigheid van handel
B
verschillende ambachten
C
aanwezigheid ambtenaren
D
aanwezigheid van een schrift

Slide 17 - Quizvraag

Welke staatsvormen kenden de Griekse poleis?

Slide 18 - Open vraag

Waarom noemen we de tijd van Grieken en Romeinen 'klassiek'?

Slide 19 - Open vraag

Wat is de juiste volgorde van staatsvorm in het Romeinse Rijk?
A
Keizerrijk - koninkrijk - republiek
B
Koninkrijk - keizerrijk - republiek
C
Koninkrijk - republiek- keizerrijk
D
Republiek - koninkrijk - keizerrijk -

Slide 20 - Quizvraag

Waarom konden de Romeinen zo'n groot rijk stichten?
A
Door het christendom in te voeren voelden mensen zich verbonden
B
Doordat Romeinen oorlog voeren verheerlijkten
C
Ze lieten overwonnen volkeren Romeins burger worden
D
Ze lieten overwonnen volkeren meevechten in het Romeinse leger

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de eerste monotheïstische godsdienst?
A
Jodendom
B
Christendom
C
Islam
D
Protestantisme

Slide 22 - Quizvraag

Waar ging de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur over?
A
De Romeinen keken op tegen de Germanen
B
De Romeinen wisten (delen van) Germania maar niet te veroveren
C
De Germanen keken op tegen de Romeinen
D
De Romeinen vonden de Germanen onbeschaafd

Slide 23 - Quizvraag

Het hofstelsel was een ..... systeem
A
politiek
B
cultureel
C
sociaal
D
economisch

Slide 24 - Quizvraag

Het feodale stelsel was een ..... systeem
A
politiek
B
cultureel
C
sociaal
D
economisch

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn horigen?
A
Boeren die op het gebied van de graaf werken.
B
Boeren die hun eigen stuk land hebben.
C
Ridders die voor de graaf vechten
D
Boeren met een uitstekend gehoor.

Slide 26 - Quizvraag

In het hofstelsel:
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Slide 27 - Quizvraag

leenstelsel = feodalisme
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Wat waren de gevolgen van het feodale stelsel?
A
Koning werd de machtig
B
Versnippering in het rijk
C
Iedereen was trouw aan de koning
D
Niemand wist meer wie de leenheer was

Slide 29 - Quizvraag

Wat was geen nadeel van het feodale stelsel?
A
Achterleenmannen waren eerder trouw aan hun eigen leenheer dan aan de koning
B
Leenmannen gaven hun leen door aan hun kinderen
C
De feodale verhoudingen leken op een contract
D
Bij zwakke vorsten grepen de leenmannen van de vorst de macht

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een feodale relatie?
A
Een eed van trouw van een vazal aan een heer
B
Een huwelijk tussen edellieden
C
De verhouding tussen horige en zijn heer
D
Het recht om pacht te eisen van een horige

Slide 31 - Quizvraag

Wat doet een missionaris?
A
christendom verspreiden
B
in een klooster de bijbel bestuderen
C
macht uitoefenen over andere geestelijken
D
controleren of mensen wel juist met het geloof omgaan

Slide 32 - Quizvraag