8.1 en 8.2 Grammatica: pv en ondw + opdracht

WAT WE DEZE LES GAAN DOEN
0. Lesdoelen.
1. Klassikaal: theorie over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp.
2. Zelf aan de slag met Taalblokken. 




1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

WAT WE DEZE LES GAAN DOEN
0. Lesdoelen.
1. Klassikaal: theorie over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp.
2. Zelf aan de slag met Taalblokken. 




Slide 1 - Tekstslide

LESDOELEN
- Je weet hoe je zinsdelen maakt en dat alles voor de pv een zinsdeel is
- Je weet wat de persoonsvorm (pv) is en hoe je die kunt vinden
- Je weet hoe je het onderwerp (ondw) kunt vinden






Slide 2 - Tekstslide

1a) PERSOONSVORM
Een persoonsvorm (pv) is altijd een werkwoord. Hoe herken je een werkwoord?

  • kenmerk 1: een doe-woord
  • kenmerk 2: het eindigt op -en (behalve gaan, staan, slaan, zijn, zien, doen)
  • kenmerk 3: het verandert van vorm! 

Wat wordt bedoeld met de tijd waarin een zin staat? 
  1. de tegenwoordige tijd ► het gebeurt nu
  2. de verleden tijd ► het is gebeurd

Slide 3 - Tekstslide

1a) PERSOONSVORM: voorbeelden
1. Ik ga naar het station met de auto

Hoeveel werkwoorden staan in bovenstaande zin? 
  • ga, van het werkwoord 'gaan'
  • Zet de zin in de verleden tijd, wat wordt het dan? 

Wat valt je op? 


Slide 4 - Tekstslide

1a) PERSOONSVORM: voorbeelden
2.  Ik ga naar het station met de auto, omdat het regent

Hoeveel werkwoorden staan in bovenstaande zin? 
  • ga, van het werkwoord 'gaan' en regent, van het werkwoord 'regenen'
  • Zet de zin in de verleden tijd, wat wordt het dan? 
Wat valt je op? 

Slide 5 - Tekstslide

1a) PERSOONSVORM: voorbeelden
2.  Ik ga naar het station met de auto, omdat het regent

Let op bij komma's, signaalwoorden, het woord 'dat', het woord 'en' en het woord 'of.  Dan is er meer dan één zin. 

Elke zin heeft in het Nederlands een eigen onderwerp + persoonsvorm. Een komma, signaalwoord, 'dat', 'en', 'of' geeft aan dat er nog een zin komt en die heeft wéér een eigen onderwerp en persoonsvorm. 

In de zin hierboven staat een komma (en een signaalwoord). Er zijn twee zinnen, elk met een eigen onderwerp en een eigen persoonsvorm. 

Slide 6 - Tekstslide

1b) ONDERWERP
De persoonsvorm is een werkwoord, een doe-woord dat het onderwerp 'laat werken'. Het onderwerp moet iets doen.  

'Hij gaat naar zijn bed'. ► wat is het werkwoord? (zet de zin in een andere tijd). 
  • Hij ging naar zijn bed. ► het enige werkwoord dat er is, is automatisch de persoonsvorm: gaat/ging. 

Wie wordt in beweging gezet? Wie of wat doet er iets? Dat is het onderwerp. 
► Wat is het onderwerp in de zin 'hij gaat naar zijn bed'? 

Slide 7 - Tekstslide

1b) ONDERWERP: voorbeelden
Het onderwerp is dat wat in beweging wordt gezet door de persoonsvorm. 

Je weet dat 'hij' het onderwerp van de zin is in 'hij gaat naar zijn bed'. 

Een andere manier om het onderwerp te vinden is om de zin vragend te maken. 
'Hij gaat naar zijn bed' wordt dan: 
  • 'Gaat hij naar zijn bed?'

Wat valt je op? 

Slide 8 - Tekstslide

1b) ONDERWERP: voorbeelden
Het onderwerp is dat wat in beweging wordt gezet door de persoonsvorm. 

Maak deze zin(nen) eens vragend:  
'Ik ga naar het station met de auto, omdat het regent'. 
► Overleg met je tafelgenoot. 
  1. Ga ik naar het station met de auto? 
  2. Regent het? 

► Wat zijn de onderwerpen in deze zin(nen)? 

Slide 9 - Tekstslide

PERSOONSVORM EN ONDERWERP
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
- Let daarom op werkwoorden in een zin. 
- Let ook op bij een komma in de zin, een signaalwoord, het woord 'dat', 'en' en 'of'. Dit geeft aan dat er nog een zin komt en die heeft weer een eigen onderwerp en persoonsvorm. 

Het onderwerp is dat wat in beweging wordt gezet door de persoonsvorm. 

Op de volgende slide start een filmpje over het vinden van de persoonsvorm en het onderwerp. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

OPDRACHT
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
- Let daarom op werkwoorden in een zin. 
- Let ook op bij een komma in de zin, een signaalwoord, het woord 'dat', 'en' en 'of'. Dit geeft aan dat er nog een zin komt en die heeft weer een eigen onderwerp en persoonsvorm. 

Het onderwerp is dat wat in beweging wordt gezet door de persoonsvorm. 


 ►Vorm nu een tweetal met je tafelbuur en verzin een naam voor jullie team. 
 

Slide 12 - Tekstslide

OPDRACHT
Per duo/team/tweetal:
* Schrijf jullie namen in een Word-bestand. Je noemt het Word-bestand naar jullie team en slaat het bestand op. Beantwoord vervolgens de vragen: 

1. Bedenk en schrijf een zin met één persoonsvorm. 
2. Bedenk en schrijf een zin met twee persoonsvormen. 
3. Bedenk en schrijf een zin met een signaalwoord.
4. Bedenk en schrijf een zin met het woord 'dat'
5. Bedenk en schrijf een zin met het woord 'en'
6. Bedenk en schrijf een zin met het woord 'of'.

Slide 13 - Tekstslide

OPDRACHT
Klaar? 

Mail jullie Word-bestand naar mij: wkiers@zone.college. De volgende keer bespreek ik de zinnen klassikaal. 

Het is de bedoeling dat we elke keer een zin oefenen op zinsdelen en het benoemen ervan in persoonsvorm, onderwerp en ww. gez. 


Op de volgende slide zie je wat je in Taalblokken moet oefenen en leren. 

Slide 14 - Tekstslide

5. Taalblokken 2F en 3F: spelling en grammatica
2F: Ga naar Taalblokken, klik het niveau van jouw opleiding aan (2F) en vervolgens 'Spelling en Grammatica' dat je in het linkermenu ziet staan.
Daarna kies je '01. Grammatica' in het midden van jouw scherm. Het tiende onderdeel daaronder moet je hebben: 'Zinsbouw - persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde'. Lees de theorie en maak de opdrachten.

3F: Taalblokken 3F, 'Spelling en Grammatica' (linkermenu). Kies onder 01. Grammatica het zevende onderdeel: 'Zinsbouw - zinsdelen'. Lees de theorie en maak alle opdrachten. 
Lees vervolgens de theorie en maak daarna de twee opdrachten onder 'Zinsbouw - persoonsvorm en onderwerp'. 


Slide 15 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 16 - Tekstslide