In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Woordsoorten
Slide 2 - Tekstslide
Inhoud van de les
Lesopdrachten over woordsoorten
Zelfstandig werken aan de weektaak
Slide 3 - Tekstslide
Welke woordsoorten ken je allemaal? Geen afkortingen!
Slide 4 - Woordweb
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Persoonlijk voornaamwoord
Verwijzen naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken
Stel de vraag: waarin, waaronder, waarmee of waardoor
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Gebruik je voor mensen, dieren, planten en dingen
Staan voor zelfstandige naamwoorden
Geeft aan wat er gebeurt of waarmee je iets doet
Dit zijn ook namen
Slide 5 - Sleepvraag
De boeken worden opgehaald in Groningen. Wat is 'Groningen'?
A
Lidwood
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 6 - Quizvraag
De politicus vermijdt de moeilijke vragen het liefst. Wat is 'moeilijke' in deze zin?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 7 - Quizvraag
Waarom leest u elke ochtend de krant? Welke woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
Ochtend
B
Rouwadvertenties
C
Krant
D
U
Slide 8 - Quizvraag
Herschrijf de zin en noteer voor het woord 'pan' een bijvoeglijk naamwoord Brand je je vingers niet aan die pan?
Slide 9 - Open vraag
Lees de zinnen. hieronder. Noteer de juiste persoonlijke voornaamwoorden die op de open plaats horen te staan.
1. Wij hebben gisteren .... fiets kapot gereden. 2. Joran en Vincent hebben niet opgelet, daarom hebben ... de opdracht ook niet goed begrepen.
Slide 10 - Open vraag
Lees de zinnen. hieronder. Noteer de juiste voorzetsels die op de open plek in de zin horen te staan.
1. In dienst ... van een bedrijf. 2. Geïnteresseerd zijn ... in de afloop. 3. Je moet oppassen ... gladheid. 4. Ik ben gehecht ... mijn elektrische fiets. 5. Verslaafd zijn ... McDonalds
Slide 11 - Open vraag
1. Het is opgeknapt. 2. Het weer is opgeknapt.
In zin 1 is 'het' een persoonlijk voornaamwoord, in zin 2 is 'het' een lidwoord. Waarom is 'het' in zin 2 een lidwoord?
Slide 12 - Open vraag
Zelfstandig werken
Aan de weektaak: Blok 5 - grammatica - 5.5 woordsoorten