Aan het einde van deze paragraaf weet je wat bedoeld wordt met de vraag naar producten.
Aan het einde van deze paragraaf weet je wie voor aanbod van producten zorgen.
Aan het einde van deze paragraaf weet je dat de markt van een product bestaat uit alle vraag en aanbod.
Slide 5 - Tekstslide
Wie willen het kopen?
Je zoekt een nieuwe telefoon. Je vergelijkt de aanbieders op internet en je kijkt bij telefoonwinkels.
Als jij een telefoon wilt kopen, zorg je voor vraag.
Vraag is alles wat mensen willen kopen. Naar sommige producten is altijd vraag, zoals naar eten en drinken. De vraag naar een product kan snel stijgen, bijvoorbeeld als er een nieuwe spelcomputer uitkomt. Meer vraag kan ook met het seizoen te maken hebben. Zo is er in de zomer meer vraag naar ijs dan ’s winters.
Slide 6 - Tekstslide
Wie bieden het te koop aan?
Als je brood moet hebben, kun je naar de bakker gaan.
De bakker zorgt voor aanbod van brood.
Aanbod is alles wat producenten te koop aanbieden.
Net als bakkers zorgen ook
fabrikanten, supermarkten,
fietsenmakers en kappers voor
aanbod van goederen of diensten.
Als in jouw woonplaats een
nieuwe bakkerswinkel geopend
wordt, dan groeit het aanbod.
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 1 Hoeveel verdien je eraan?
Maken § 1.4 Op de markt
BK Opdracht 1 t/m opdracht 8
TL Opdracht 1 t/m opdracht 6
Slide 8 - Tekstslide
NEDERLANDS
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdstuk 5 TOEKOMST OPDRACHT
Nepnieuws
Kat bevalt van puppy’s, windmolens die gebruikt worden om wolken weg te blazen ... soms kom je nieuws tegen waarvan je denkt: klopt dat wel?
Samen met een klasgenoot ga je op zoek naar de beste 1 aprilgrap van dit jaar en een goed broodjeaapverhaal: een verzonnen verhaal dat mensen aan elkaar doorvertellen en dat soms per ongeluk in de krant verschijnt. Waarom vinden jullie de berichten goed en waarom zijn waarschijnlijk veel mensen erin getrapt?
Daarna verzinnen jullie je eigen broodjeaapverhaal. Hoe ‘echt’ is jullie VERHAAL?
ALS JE KLAAR BENT STUUR JE HET VERHAAL NAAR MIJ!
Slide 10 - Tekstslide
NASK
Slide 11 - Tekstslide
NASK Hoofdstuk 8 GELUID
Leerdoel
Na deze les kun je voorbeelden geven van geluidsbronnen.
Na deze les kun je uitleggen hoe je met je stembanden geluid maakt.
Slide 12 - Tekstslide
Geluidsbronnen
Geluid hoor je bijna overal. Geluid kan hard of zacht zijn. Je kunt het mooi of vervelend vinden. Alles wat geluid maakt, noem je een geluidsbron.
Veel geluidsbronnen zijn door mensen gemaakt. Denk maar aan muziekinstrumenten, machines en luidsprekers (afbeelding 1).
Andere geluidsbronnen hoor je in de natuur (afbeelding 2).
Slide 13 - Tekstslide
Je stem als geluidsbron
Met je mond kun je geluid maken. Zeg je de letter ssss, dan blaas je lucht langs je tong. Zeg je de letter ffff, dan blaas je lucht langs je lippen. Voor andere geluiden heb je je stembanden nodig. Je stembanden zitten achter in je keel (afbeelding 3). Met je stembanden kun je klanken maken. Bijvoorbeeld ‘aaaa’, ‘eeee’ en ‘oooo’.
Verschillende geluiden
De stembanden gaan heel snel open en dicht als je geluid maakt. Dit kun je voelen, als je je hand tegen je keel houdt terwijl je “rrrr” zegt. Je voelt dan dat er in je keel iets trilt. Het zijn je stembanden die trillen. Je stembanden gaan trillen doordat je lucht langs je stembanden uitademt. Door hierbij je mond en je tong te bewegen, kun je verschillende geluiden maken.
Slide 14 - Tekstslide
NASK Hoofdstuk 8 GELUID
Maken:
BK De opdrachten 1 t/m 4 die bij 8.1 Geluid maken horen.
TL De opdrachten 1 t/m 6 die bij 8.1 Geluid maken en horen horen.
Slide 15 - Tekstslide
SOVA
Slide 16 - Tekstslide
ENGELS
Slide 17 - Tekstslide
Chapter 3 SHOWBIZZ
TOETS
Slide 18 - Tekstslide
WISKUNDE
Slide 19 - Tekstslide
Extra instructie
Formules en Vergelijkingen
Slide 20 - Tekstslide
Mira heeft een spaarpot waar al € 60,-inzit.
Zij doet er iedere week € 5,- bij.
Bij de inhoud van deze spaarpot hoort de formule:
bedrag = tijd x 5+ 60
Hierbij is tijd in weken en bedrag in euro’s.
Hoeveel zit er na 12 weken in de spaarpot?
Mira spaart voor een nieuwe telefoon van €320,-.
Hoe lang moet Mira hiervoor sparen?
Slide 21 - Tekstslide
bedrag = tijd x 5 + 60
1. bedrag = 12 x 5 + 60
bedrag = 60 + 60
bedrag = € 120,-
2. 320 = tijd x 5 + 60
320- 60 = tijd x 5
260 = tijd x 5
tijd = 260 : 5
tijd = 5 weken
1. Hoeveel zit er na 12 weken in de spaarpot?
2. Mira spaart voor een nieuwe telefoon van €320,-.