Taalverzorging 479 les 1

Taalverzorging
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica
Spelling
Formuleren
Taalbewustzijn (taalfeitjes)

Slide 3 - Tekstslide

Wat hebben we al gedaan?
Grammatica: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord

Spelling: hoofdletters en leestekens

Trappen van vergelijking

Slide 4 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp
zinsdelen

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica

lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
werkwoorden
Grammatica

persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde 
onderwerp 
zinsdelen

Slide 6 - Tekstslide

DE PERSOONSVORM (PV)

In elke zin staan werkwoorden.

Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt.

Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).


De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!

Slide 7 - Tekstslide

1. Tijdproef

Zet de zin in een andere tijd.

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 8 - Tekstslide

Ik heb een groene fiets


Hij moest zijn fietsband gaan plakken


Janneke praat heel zachtjes

Ik had een groene fiets


Hij moet zijn

fietsband gaan plakken


Janneke praatte heel zachtjes

Slide 9 - Tekstslide

2. Getalproef

Verander het onderwerp van de zin. 


Het werkwoord dat ook verandert, is de persoonsvorm. 

Slide 10 - Tekstslide

Ik krijg nieuwe schoenen


Hij eet alle snoep op.


Mijn vriend wil graag naar het zwembad

Jij krijgt nieuwe schoenen




Wij eten alle snoep op.



Mijn ouders willen graag naar het zwembad. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Aan welke zanger zat jij te denken?

Slide 12 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
In zijn vrije tijd gaat Kees graag crossfietsen.

Slide 13 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Waar heb jij die leuke tas gekocht?

Slide 14 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Van wie is die groene tandenborstel?

Slide 15 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde 
Alle werkwoorden in de zin, inclusief de persoonsvorm. 

'Te' of 'aan het' voor een werkwoord? Dan hoort dat er ook bij.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in de zin?

Zou jij dit schilderij op willen hangen?

A
zou willen
B
zou willen hangen
C
zou op willen hangen
D
zou ophangen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het WG?

De scheidsrechter floot de wedstrijd af.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het WG?

Ik ben aan het chillen.

Slide 19 - Open vraag

Onderwerp
wie of wat + werkwoordelijk gezegde

Mijn oma heeft gisteren een hond uitgelaten.

Heb jij hem een bloemetje gegeven?

Slide 20 - Tekstslide

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Mijn broertje en ik staan om acht uur op.
A
ik
B
Mijn broertje en ik
C
mijn broertje
D
broertje

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Geeft hij de bloemen water?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Eet op!

Slide 24 - Open vraag

Aan de slag!
Maak vanaf bladzijde 97 de volgende opdrachten:
opdracht 2, 3, 6, 8abcd

Slide 25 - Tekstslide