Grammatica

Welkom
Pak je boekje
Open op blz. 5-6
Zorg dat je een laptop hebt
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Pak je boekje
Open op blz. 5-6
Zorg dat je een laptop hebt

Slide 1 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Begrijpend lezen

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica
Doel van de les:
Aan het eind van de les hebben we de stof van grammatica herhaald voor de proefwerkweek. 

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurd. 
In een zin staat ten minste één werkwoord. 

Vandaag ben ik naar de dierentuin geweest

Een werkwoord kun je vervoegen.
bijvoorbeeld: Lopen - loop - loopt - lopen 

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
In elke zin staat één persoonsvorm.  Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden. 

Vandaag ben ik naar de dierentuin geweest

1: De vraagproef --> Maak een vraag van de zin
Ben ik vandaag naar de dierentuin geweest.

2: De tijdsproef --> Verander de tijd in de zin. 
Ik was vandaag naar de dierentuin geweest
-->  'ben' verandert in 'was'

Slide 5 - Tekstslide

Zo vind je zinsdelen:
Stap 1: Zoek de persoonsvorm + werkwoorden
Vandaag  / ben / ik naar de dierentuin / geweest
Stap 2: Alles wat vóór de persoonsvorm staat, is één zinsdeel.
/Vandaag / ben / ik naar de dierentuin / geweest
Stap 3: Het onderwerp is één zinsdeel. 
/ Vandaag / ben / ik /  naar de dierentuin / geweest
Stap 4: Alles wat je samen voor de persoonsvorm kunt zetten is één zinsdeel. 
/ Naar de dierentuinben / ik / vandaag / geweest.

Slide 6 - Tekstslide

Onderwerp van een zin
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar! Ze moeten allebei enkelvoud of meervoud zijn.

Zo vind je het onderwerp:
Stap 1: Zoek de persoonsvorm in de zin. 
Stap 2: Vraag - Wie of wat + persoonsvorm

Voorbeeld:
Vandaag ben ik naar de dierentuin geweest. 
PV: Ben
OW: wie/wat ben (wie/wat is geweest) = IK 

Slide 7 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden:
Gisteren heeft opa bij ons gegeten.

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden:
Sinterklaas heeft een nieuwe stoomboot gebouwd.

Slide 9 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden:
De timmerman heeft eindelijk alle planken gezaagd.

Slide 10 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden?
Opa en oma hebben de hele avond gekaart.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Hij heeft die jongen weer gestompt.

Slide 12 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Ik ben erg verbaasd over mijn goede cijfers.

Slide 13 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
De wolf heeft heel lang gerend.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De taart is aangebrand.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Jan heeft heel hard gefietst.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De dokter heeft de zieke een pil gegeven.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De bloemen groeien in de tuin.

Slide 18 - Open vraag

Wat zijn de zinsdelen?
De jongen is alweer zijn fietssleutels kwijt geraakt.

Slide 19 - Open vraag