H7.3

Welkom!
Pak je boek en rekenmachine. Inloggen LessonUp
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je boek en rekenmachine. Inloggen LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 7.3

-Je kunt met voorbeelden uitleggen wat investeren inhoudt.

-Je kunt uitleggen welke factoren een rol spelen bij het doen van een investering.

-Je kunt verschil aangeven tussen nominale en reële rente en je kunt hiermee rekenen.

Slide 2 - Tekstslide

  • Tweetallen maken
  • Een idee, wat gaan jullie beginnen?
  • Waarom, wat wil je bereiken
  • Visie, doelstelling
  • Ondernemingsvorm, waarom motiveren?

Slide 3 - Tekstslide

Investeren

Investeren
Investeren:
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Bedoeld om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren

Slide 4 - Tekstslide

Factoren bij investeren
  1. Vooruitzichten voor jouw product             (micro schaal)
  2. Rente (De prijs van geld)
  3. Economische situatie                               (macro schaal)
  4. Innovatie (Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen)


Slide 5 - Tekstslide

Als de prijzen stijgen wordt de rente die je moet betalen naar verhouding minder waard.

Door inflatie is de reële rente lager dan de nominale rente.

Nominaal: Rente uitgedrukt in euro’s.
Reële rente: Nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.


Slide 6 - Tekstslide

Reële rente berekenen
De reële rente kun je berekenen met de volgende formule:
indexcijfer nominale rente/ indexcijfer inflatie x 100

Voorbeeld

Slide 7 - Tekstslide

Reële rente berekenen
Voorbeeld
Een ondernemer leent geld tegen 5% rente. De inflatie is 3%.

Het indexcijfer van de rente wordt: 105
Het indexcijfer van de inflatie wordt: 103
Het indexcijfer van de reële rente is: 105 ÷ 103 × 100 = 101,94

Een indexcijfer van 101,94 betekent dat de reële rente 1,94% bedraagt.


Slide 8 - Tekstslide

Investeren is:
A
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
Het in dienst nemen van ongeschoolde werknemers

Slide 9 - Quizvraag

Welke reele rente ontvang je?
Nominaal is 2% en inflatie is 3%?
A
-0.97%
B
-1%
C
0.97%
D
1%

Slide 10 - Quizvraag

Maken h7.3
Klaar? Lezen h7.4 en herhalingsopdrachten.
Probeer zover mogelijk te komen in de les.
timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide