Cursus 6-Formuleren- § 2b

Vorige les
We've played this game befor
   Formuleren          blz. 236
§ 2 Variatie in woordgebruik

We've played this game before
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Vorige les
We've played this game befor
   Formuleren          blz. 236
§ 2 Variatie in woordgebruik

We've played this game before

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Planning doornemen (2 min)
Formuleren § 2 (40 min)
Uitleg podcastopdracht (5 min)

Slide 2 - Tekstslide



Fictie
Podcast
Leesvaardigheid
§1 t/m 6


Toetsen:

Fictie
Podcast
Leesvaardigheid
Telt 3x mee
In de toetsweek

Slide 3 - Tekstslide

I LIKE YOU!

Slide 4 - Tekstslide

 Lesdoelen

Aan het einde van deze les kan ik :

1. Synoniemen herkennen en toepassen in mijn eigen zinnen.

2. Verwijswoorden correct gebruiken om de samenhang in teksten te verbeteren. 

3. Formuleringen verduidelijken en variëren.



Slide 5 - Tekstslide

Wat is het belang van formuleren 
in de Nederlandse taal?
Formuleren--> betekent variatie aan in brengen in een tekst, zonder de betekenis te veranderen. Een groep zinnen (tekst) wordt saai als je steeds dezelfde woorden gebruikt.
  
Formuleren kan helpen om de tekst duidelijker te maken, 
de boodschap te verfrissen of om het beter aan te laten sluiten bij de doelgroep. 

Slide 6 - Tekstslide

Activiteit 1: Synoniemen (20 minuten)
*Uitleg*
Gebruik synoniemen. Dat zijn woorden met dezelfde betekenis: asiel – dierenopvang. Synoniemen kun je vinden in een woordenboek of met Word. Het brengt variatie aan in je tekst.

Gebruik woorden die ongeveer hetzelfde betekenen: 
hondjes – viervoeters – beestjes.

Slide 7 - Tekstslide

Activiteit 1: Synoniemen (20 minuten)
*Oefening in tweetallen*
Schrijf een synoniem voor:
Mooi - 
Groot - 
Snel - 

Slide 8 - Tekstslide

Activiteit 2: Verwijswoorden (20 minuten)
*Uitleg*
Gebruik verwijswoorden, zoals die, dat, hij, hem, het, zij, ze , haar, hen, hun, er, daar. Het brengt variatie aan in je tekst.

Laat het herhaalde woord zo mogelijk weg.

Slide 9 - Tekstslide

Activiteit 2: Verwijswoorden (20 minuten)
*Oefening*
''Lisa heeft een hond. De hond is heel lief. Lisa speelt elke dag met de hond.''

Schrijf deze korte tekst over met de juiste verwijswoorden.

Klassikaal bespreken...

Slide 10 - Tekstslide

Groepsactiviteit (20 minuten)
*Schrijf een korte tekst*
Opdracht: In groepen van 3 -4 leerlingen schrijven jullie een korte tekst (5-7 zinnen) over jullie favoriete hobby. Jullie moeten minimaal 3 synoniemen en 2 verwijswoorden gebruiken.


Gebruik de verwijswoorden logisch!
Breng variatie aan in jullie woordkeuze!

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 12 - Tekstslide

Groepsactiviteit (20 minuten)
*Presentatie*
Iedere groep leest hun tekst voor.

 
Feedback?
Opbouwende kritiek?

Slide 13 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Planning doornemen (2 min)
Formuleren§ 2
Uitleg podcastopdracht (5 min)

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg podcastopdracht
Podcast maken:
In tweetallen
4-6 minuten
Opdracht + beoordeling staat in Magister > opdrachten
Inleverdatum:  mei 2025
We gaan een paar afleveringen klassikaal beluisteren!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het belang van formuleren 
in de Nederlandse taal?
Formuleren--> Het is beter om variatie aan te brengen in een tekst. Een groep zinnen (tekst) wordt saai als je steeds dezelfde woorden gebruikt.
  
Formuleren is belangrijk voor duidelijkheid, variatie en stijl.

Slide 17 - Tekstslide

Volgende les
Volgende les:
Cursus 6 Formuleren
§ 3 Variatie in zinsopbouw

Slide 18 - Tekstslide

Differentiatie
Zoek meer synoniemen en verwijswoorden.

Geef een lijst met veelvoorkomende synoniemen en verwijswoorden.

Slide 19 - Tekstslide

Hier zijn enkele veel voorkomende synoniemen voor verschillende woorden:

1. **Mooi**: aantrekkelijk, prachtig, schitterend
2. **Snel**: vlug, rap, gauw
3. **Belangrijk**: essentieel, cruciaal, significant
4. **Groot**: aanzienlijk, omvangrijk, dilatant
5. **Klein**: mini, klein van stuk, smal
6. **Vriend**: kameraad, maat, vriend(in)
7. **Zeggen**: verklaren, mededelen, uiten
8. **Leren**: studeren, onderwijzen, inprenten
9. **Gelukkig**: blij, tevreden, vreugdevol
10. **Slecht**: slecht, ongunstig, negatief


Slide 20 - Tekstslide

Hier zijn enkele veel voorkomende verwijswoorden. 
Deze verwijswoorden worden vaak gebruikt om naar personen, zaken of situaties te verwijzen in teksten.

waarvan
waarnaar
waarmee
waarlangs
welke
elk
alles
niets
sommige
anderen:
hij     
zij
het
deze
die
dit
dat
wie
wat
waar

Slide 21 - Tekstslide

Hier zijn enkele veel voorkomende synoniemen voor verschillende woorden:
Een synoniem voor "positief" is "gunstig", "optimistisch", ''pluspunten'', "voordelig" of "bemoedigend".

Een synoniem voor "negatief" is "onvoordelig'', "slecht", "nadelig" of "ongewenst", ''vervelend'' of ''minpunten''.

Slide 22 - Tekstslide

Cursus 6-Formuleren- § 7
Zie werkboek blz. 246

Slide 23 - Tekstslide