bijvoeglijke bepaling, tussenwerpsel

Grammatica H1 
Bladzijde 28 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica H1 
Bladzijde 28 

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Herhaling grammatica
  • Theorie spelling
  • Bespreken 18 grammatica 
  • Maken opdrachten spelling
  • Toets bespreken? 

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling grammatica 
Bijvoeglijk naamwoord zegt iets over zelfstandig naamwoord. 

Bijwoord: zegt iets over iets anders dan een zelfstandig naamwoord. LEREN: WOORDEN DIE ALLEEN BIJWOORD KUNNEN ZIJN !!! 

Vb: Nederlanders zijn op maandag erg moe. 


Slide 3 - Tekstslide

Herhaling grammatica 
Tussenwerpsel: klanknabootsing of gevoelstuiting. 

Vb: joh, jemig, ach, koekoek, tss. 

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling grammatica 
Bijvoeglijke bepaling: deel van een zinsdeel. Bijvoeglijke bepaling geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord. 

LET OP: HET BELANGRIJKSTE ZELFSTANDIG NAAMWOORD BINNEN EEN ZINSDEEL NOEM JE KERNWOORD! 
Let op: 'Het lidwoord wordt niet als bijvoeglijke bepaling gezien.'

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling grammatica 
Bijvoeglijke bepaling: een bijzonder soort bijvoeglijke bepaling is de bijstelling. 
Bijstelling herken je door:
- Staat altijd tussen komma's; 
- Staat achter het zelfstandige naamwoord waar ze bij hoort;
- Het zelfstandige naamwoord en de bijstelling kunnen van plaats wisselen. 

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling grammatica 
Vb bijvoeglijke bepaling:

1. Peter, de vriendin van Tessa, komt elke zaterdag naar de gezelligste kroeg van Ommen. 

 2. De grijze fiets stond in het natte gras. 

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling grammatica 
De persoonsvorm vind je met de ...
Door een ... te maken vind je niet alle persoonsvormen en daarom is deze manier niet goed. 

Enkelvoudige zin: een persoonsvorm
Samengestelde zin: meer dan één persoonsvorm 

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling grammatica 
In een enkelvoudige zin zijn drie volgordes mogelijk:
1. De gewone volgorde: ow - pv - rest
2. De vragende volgorde: pv - ow - rest OF
vraagwoord - pv - ow - rest 
3. de omgekeerde volgorde (inversie)
restdeel - pv - ow - rest 

Slide 9 - Tekstslide

Theorie spelling 
De punt gebruik je: 
- Als zinseindepunt aan het einde van een mededelende zin. 
- In afkortingen na ieder afgekort woord, als je de afgekorte woorden allemaal volledig uitspreekt ! 

Leer de uitzonderingen goed! Bladzijde 32. 

Slide 10 - Tekstslide

Theorie spelling 
Komma: 
  • Tussen twee gezegdes in een samengestelde zin
  • Meestal voor voegwoorden
  • Tussen bijvoeglijke naamwoorden die omwisselbaar zijn
  • Bij tussenwerpsels
  • Bij aansprekingen (als je iemand bij zijn of haar naam noemt) 

Slide 11 - Tekstslide

Theorie spelling 
Aanhalingstekens: 
  • Bij een citaat (als je letterlijk weergeeft wat iemand zegt)
  • Als een een woord ironisch gebruikt ('grappig')
  • Als je een nieuw of zelfbedacht woord gebruikt 

Slide 12 - Tekstslide

Theorie spelling 
Let heel goed op de plaats van de aanhalingstekens!

Aanhalingsteken komt NA de punt. 

Slide 13 - Tekstslide

Bespreken opdrachten

18 


Verder nog vragen? 

Slide 14 - Tekstslide

Maken opdr 9,10,11,12
Klaar? Leren voor de toets. 

Slide 15 - Tekstslide