HVA2 Op niveau blok 2 opdr 8 t/m 13 (woordsoorten herhalen)
Overzicht taalkundig ontleden
Woordsoorten HVA2 blok 2 opdr 8 t/m 13
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Overzicht taalkundig ontleden
Woordsoorten HVA2 blok 2 opdr 8 t/m 13
Slide 1 - Tekstslide
Welke woordsoorten ken je allemaal nog?
Slide 2 - Woordweb
Welke woordsoorten hebben de woorden tussen haakjes?
(De) hond gaat naar (een) kennel.
Slide 3 - Open vraag
Lidwoorden de, het, een
Hoort altijd bij het zelfstandig naamwoord dat erachter staat!
=lidwoord
- de + het + een
Is het een vogel of een vliegtuig?
De hond loopt op een drafje door het bos.
Slide 4 - Tekstslide
Welke woordsoorten hebben de woorden tussen haakjes?
(Barry) gaat al (eeuwen) niet meer met zijn (oma) naar (Plopsaland).
Slide 5 - Open vraag
Zelfstandig naamwoord (ZN)
Namen van zelfstandigheden
- Je kunt er een lidwoord voor zetten - Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken
- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken
- Denk aan de namen!
Slide 6 - Tekstslide
Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden uit onderstaande zin?
Het kleine meisje is verdrietig, omdat haar stomme broertje haar sloeg.
Slide 7 - Open vraag
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Zegt iets over een ZN
- Staat direct vóór een zelfstandig naamwoord. Het grote huis. OF - Staat als een naamwoordelijk deel van het gezegde Hij is altijd erg vervelend.
Tip!
Denk er een ZN achter. Lukt dat? Dan is het een BN!
Slide 8 - Tekstslide
Noem zoveel mogelijk voorzetsels.
Slide 9 - Open vraag
Voorzetsel (VZ)
Woordjes die je vóór een LW en een ZN kunt zetten.
VZ vanwege tijdens voor door
over ...
LW de het een
ZN feest dokter kast vriend kooi ...
+
+
! Het afgesplitste deel van het ww is géén VZ, maar een BW ! (Ga ik door naar de 2e klas?) !'te' voor een ww is altijd een VZ (Ik heb al een tijdje niets meer te eten.)
Slide 10 - Tekstslide
Hoe noem je de woorden die tussen haakjes staan?
(Ze) zegt altijd tegen (mij) wat (hij) wil eten.
Slide 11 - Open vraag
Persoonlijk voornaamwoord
Duidt iets of iemand aan. Zorgt voor variatie in woorden.
ik
hen
jij
hem
we
zij
wij
ons
je
Het konijn is vandaag doodgegaan, ook al leek het zo gezond.
Twijfel je of het een persoonlijk voornaamwoord is? Vervang het door een naam! Kan dat? Persoonlijk voornaamwoord!
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
(Mauro) heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
mij
hij
jullie
het
u
ze
Slide 12 - Tekstslide
Maak een zin met daarin een bezittelijk voornaamwoord . Zet het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Slide 13 - Open vraag
Bezittelijk voornaamwoord
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een zelfstandig naamwoord)!
hun
zijn
jouw
mijn
jullie
haar
uw
onze
je
Heb je tijdens onze vakantie mijn cadeau aan haar vriend gegeven?
Slide 14 - Tekstslide
Welke drie soorten werkwoorden zijn er?
Slide 15 - Open vraag
Wat zijn de werkwoorden in deze zin?
Ik ben gisteren een rondje gaan lopen
Slide 16 - Tekstslide
Ik ben gisteren een rondje gaan lopen.
ben is een ................
A
HWW
B
ZWW
C
KWW
Slide 17 - Quizvraag
Ik ben gisteren een rondje gaan lopen. gaan is een ..................
A
HWW
B
ZWW
C
KWW
Slide 18 - Quizvraag
Ik ben gisteren een rondje gaan lopen. lopen is een .............