Aufgabe 17.5 Seite 137-138-> zet de onderstreepte woorden in de verleden tijd + vertaal de woorden die tussen haakjes staan en zet deze in de juiste vorm
=> meenemen werkboek E
Slide 9 - Tekstslide
Zum Schluss
-> Grammatik üben LessonUp -> maandag 14 februari a.s.
Slide 10 - Tekstslide
Leesboekje
Leesboektoets voor de voorjaarsvakantie:
Multiple choice vragen.
Open vragen.
Eventueel aanvulling met andere onderdelen.
Slide 11 - Tekstslide
Grammatik: Wederkerend vnw.
Wederkerendvnw aandachtspunten:
alleen wederkerend vnw in de zin -> 4e naamval
naast wederkerend vnw ook lijdend vnw in de zin -> wederkerend vnw 3e naamval
Lichaamsdelen in zin -> wederkerend vnw 3e naamval -> in Nederlands gebruiken we het bezittelijk vnw ipv wederkerend vnw.
Slide 12 - Tekstslide
Betekenis Modalverben:
dürfen = mogen, toestemming hebben
können = kunnen, in staat zijn tot
mögen = houden van, lusten, aardig vinden
müssen = moeten/noodzaak -> het kan niet anders
Betekenis Modalverben:
sollen = moeten/bevel, wil van een ander
wollen = willen
wissen = weten
möchten = zou graag willen
(möchten andere vorm van mögen)
Slide 13 - Tekstslide
Vervoegen van de Duitse Modalverben:
De Duitse Modalverben verschillen in de tegenwoordige tijd in twee belangrijke opzichten van de gebruikelijke vervoeging van Duitse werkwoorden:
de enkelvoudige personen (ich, du, er, sie, es) hebben een klinkerwisseling ten opzichte van het meervoud. Bv. 'ich kann' en 'wir können'.
de 1ste (ich) en 3de persoon enkelvoud (er, sie, es) hebben géén uitgang. Bv. 'ich darf' én 'er darf' (dus niet 'darft!').
Slide 14 - Tekstslide
Uitzonderingen bij wissen en sollen
sollen -> geen klinkerwisseling bij: ich, du, er, sie, es, man
wissen -> bij ich, du, er, sie, es, man -> ss wordt β
Slide 15 - Tekstslide
Möchten
Stam eindigt op een t!!
Ezelsbruggetje: eindigt de stam op een d/t begint de uitgang altijd met een e. Deze regel geldt ook voor möchten, maar.....