In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Stel...de totale loonkosten van iemand stijgen met 5%, maar hij wordt 8% productiever. De loonkosten per product...
A
Worden lager
B
Blijven gelijk
C
Worden hoger
D
Uhhh....Geen idee?
Slide 9 - Quizvraag
De gemiddelde productie per werknemer bedroeg in januari 2021 - 300 klompen per maand en in juni 2021 - 315 klompen per maand. In dezelfde periode zijn de maandelijkse loonkosten per werknemer gestegen van € 3.000 naar € 3.300.
Bereken de procentuele verandering van de loonkosten per product.
A
-5%
B
-4,6%
C
+4,8%
D
+95%
Slide 10 - Quizvraag
In welk jaar daalden de loonkosten per product in dit land?
A
2006
B
2007
C
2008
D
2009
Slide 11 - Quizvraag
Internationale concurrentiepositie is:
A
goedkoper produceren dan andere landen
B
Sneller te kunnen produceren.
C
een slechte zaak
Slide 12 - Quizvraag
Concurrentiepositie wordt NIET bepaald door...
A
loonkosten
B
kwaliteit van productie
C
scholing van werknemers
D
Hoeveelheid van productie
Slide 13 - Quizvraag
Twee stellingen over de internationale concurrentiepositie van een land: I: de internationale concurrentiepositie verbetert als de loonkosten per werknemer relatief meer dalen dan de arbeidsproductiviteit. II: de internationale concurrentiepositie verbetert als de infrastructuur van het land verslechtert.
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Vul in: Als het prijspeil harder stijgt dan het bbp, (...) het reëel BBP.
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 15 - Quizvraag
Het BBP is de waarde van ..
A
de totale productie van een bedrijf
B
de totale productie van alle bedrijven en overheid in een land
C
de productie van alle goederen in een land
D
de productie van alle diensten in een land
Slide 16 - Quizvraag
Als de arbeidsproductiviteit in verhouding sneller stijgt dan de lonen, zullen de loonkosten per product
A
stijgen
B
dalen
C
gelijk blijven
Slide 17 - Quizvraag
Juist of onjuist? Een hogere arbeidsproductiviteit leidt tot een slechtere concurrentiepositie.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Wat zijn externe effecten?
A
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet wordt betaald
B
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet hoeft te worden betaald
C
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden en buiten plaatsvinden
D
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waar je niets aan kan doen
Slide 19 - Quizvraag
Externe effecten zijn altijd negatief
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Een inkrimping van Schiphol kan zowel positieve als negatieve externe effecten hebben. Twee uitspraken: I. Een negatief extern effect is dat Schiphol minder omzet zal maken. II. Een positief extern effect is dat omwonenden minder last van lawaai zullen hebben.