2V verwijswoorden en signaalwoorden herhaling MP

Leesvaardigheid - Verwijswoorden en Signaalwoorden
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid - Verwijswoorden en Signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Hoe werkt Lesson-Up? Wat kun je verwachten?
Je krijgt uitleg over verwijs- en signaalwoorden. Je bekijkt filmpjes en krijgt daarna vragen. Je leest korte tekstjes en aansluitend krijg je vragen, telkens om te testen of je de uitgelegde theorie begrepen hebt. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn volgens jou 'verwijswoorden'? Geef hier kort een omschrijving van dit begrip.

Slide 3 - Open vraag

Bekijk het volgende uitlegfilmpje over verwijswoorden

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat zijn verwijswoorden?
A
Verwijswoorden verwijzen naar terug naar een woord, woordgroep of zin.
B
verwijzen vooruit naar een woord, woordgroep of zin.
C
wijzen op een verband tussen woorden of zinnen.
D
verwijzen zowel vooruit als achteruit naar een woord, woordgroep of zin.

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de functie van een verwijswoord?
Meerdere antwoorden mogelijk!
A
Het leest makkelijker
B
De schrijver hoeft bepaalden woorden niet steeds te herhalen.
C
Je kan de samenhang of het verband in een tekst beter begrijpen.
D
Het ziet er mooi uit.

Slide 8 - Quizvraag

Lees de rijtjes woorden. In welk antwoord staan alleen verwijswoorden?
A
ze - hij - daar
B
jullie - dat - daarom
C
het - dit - ook
D
daarmee - het - dus

Slide 9 - Quizvraag

Overzicht van verwijswoorden

Slide 10 - Tekstslide

Overzicht verwijswoorden - aanvulling
Let op: het hangt van de context af of een woord een verwijswoord is. Kijk maar: 
bijv.: Het regent nu al de hele ochtend. Het = geen verwijswoord, hoort bij het werkwoord.
De gemiddelde mens slaapt 7,5 uur per nacht, dus als je 8 uur slaapt doe je het goed.  Je = verwijst niet naar een persoon, maar het betekent hier 'men' (algemeen).  

Slide 11 - Tekstslide

Lees onderstaande tekst
Scrabble geeft me het visitekaartje met een snelle beweging terug. 'Dat kun je maar beter wegstoppen'. Hij zegt het luchtig, maar zijn ogen staan dwingend. 'En vertel me wat er gebeurd is. Van begin tot eind. In detail.' Het klinkt niet gebiedend, het is eerder een vriendelijke uitnodiging, alsof hij me een dienst verleent.

Slide 12 - Tekstslide

Scrabble geeft me het visitekaartje met een snelle beweging terug. 'Dat kun je maar beter wegstoppen'. Hij zegt het luchtig, maar zijn ogen staan dwingend. 'En vertel me wat er gebeurd is. Van begin tot eind. In detail.' Het klinkt niet gebiedend, het is eerder een vriendelijke uitnodiging, alsof hij me een dienst verleent.
Geef in onderstaande tekst de verwijswoorden aan door er een cirkeltje op te plaatsten. 

Slide 13 - Sleepvraag

Verwijzen naar zelfstandige naamwoorden
Bekijk / lees de volgende dia goed. 
Hij gaat over mannelijke en vrouwelijke (en onzijdige) woorden. En hoe je moet verwijzen met 'hij' / 'zij' en 'die' / 'dat' etc. naar zelfstandige naamwoorden.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Verwijs op de juiste manier naar 'het meisje'. Bijvoorbeeld in de zin: Het meisje ... daar loopt, is mijn zusje.
A
dat
B
die
C
deze
D
dit

Slide 16 - Quizvraag

Verwijs op de juiste manier naar 'de jongen'. Bijvoorbeeld in de zin: De jongen ... daar loopt, is mijn broertje.
A
dat
B
die
C
deze
D
dit

Slide 17 - Quizvraag

het - dat en de - die
Je verwijst naar 'het meisje' met 'dat'.
Het meisje dat daar loopt. 
Dat komt door het lidwoord 'het'. 
Het-woorden verwijs je met 'dat'. 
De-woorden verwijs je met 'die'. 

Slide 18 - Tekstslide

Signaalwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn volgens jou 'signaalwoorden'? Geef hier kort een omschrijving van dit begrip.

Slide 20 - Open vraag

Een signaalwoord is ... 
bekijk in de volgende dia het filmpje aandachtig. 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Geef nu zo goed mogelijk de definitie (omschrijving) van een 'signaalwoord' op. + Noem 1 signaalwoord uit het filmpje en welk signaal het afgeeft (verband)

Slide 23 - Open vraag

3

Slide 24 - Video

00:21
Wat is de functie van een signaalwoord?
A
Ze verwijzen naar iets in een zin.
B
Als lezer snap je de tekst beter.
C
Ze geven een verband aan tussen zinnen.
D
Ze maken een tekst makkelijker.

Slide 25 - Quizvraag

01:03
Geef 1 signaalwoord voor een redengevend tekstverband

Slide 26 - Open vraag

02:19
Welke 2 tekstverbanden worden er opgenoemd in het filmpje, naast het redengevend tekstverband?

Slide 27 - Open vraag

Bekijk de volgende dia's goed

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Welke tekstverbanden heb je zojuist in de vorige twee dia's voorbij zien komen?
A
conclusie, doel-middel, oorzaak-gevolg en opsomming
B
conclusie, doel-middel en opsomming
C
conclusie, doel-middel en oorzaak-gevolg
D
conclusie, oorzaak-gevolg, opsomming

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Bij tekstverbanden horen bepaalde signaalwoorden. Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'echter'?
A
reden of verklaring
B
samenvatting
C
tegenstelling

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Welk tekstverband stond in de 4 groene dia's hiervoor 'alleen' op een dia?
A
tegenstellend tekstverband
B
voorwaardelijk tekstverband
C
tijdaangevend tekstverband
D
redengevend tekstverband

Slide 37 - Quizvraag

Signaalwoorden in een tekst
Hierna krijg je een dia met een tekstfragement. Lees het fragement aan de linkerkant van de dia, de eerste 7 zinnen. Beantwoord daarna de vragen. 

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Welk signaalwoord heb je het vaakst gelezen in de eerste 7e zinnen van het tekstfragment over pubers?
A
ook
B
en
C
maar
D
'ook' en 'en' even vaak

Slide 40 - Quizvraag

Welke 2 signaalwoorden ben je in de eerste 7 zinnen van het tekstfragment over pubers tegengekomen? Noteer alles wat jij gevonden hebt. + Zet het juiste tekstverband erachter.

Slide 41 - Open vraag

Geef in eigen woorden het verschil aan tussen verwijswoorden en signaalwoorden. Schrijf voor elk een korte omschrijving op waaruit het verschil blijkt.

Slide 42 - Open vraag

Ken je nu voldoende het verschil tussen 'verwijswoorden' en 'signaalwoorden' om ze in een opdracht of tekst uit elkaar te houden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll

Vond je de uitleg over de begrippen 'verwijswoorden' en 'signaalwoorden' in deze Lesson-Up les voldoende waardoor je er nu opdrachten over kan maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll