In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
(foutief) beknopte bijzinnen
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin?
Slide 2 - Open vraag
Voorbeeld normale bijzin
Normale bijzin:
Terwijl ze aan hun ijsje likten, slenterden de meisjes door de winkelstraat.
Bijzin: Terwijl ze aan hun ijsje likten --> likten = pv en ze = ow
Slide 3 - Tekstslide
Beknopte bijzinnen
In een gewone bijzin staat een persoonsvorm en een onderwerp.
Een kenmerk van een beknopte bijzin is, dat er geenpersoonsvorm en geen onderwerp in de zin staat.
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld beknopte bijzin
Beknopte bijzin:
Likkend aan hun ijsjes, slenterden de meisjes door de winkelstraat.
Beknopte bijzin: Likkend aan hun ijsjes --> er is geen pv en geen ow
Slide 5 - Tekstslide
Beknopte bijzin
In plaats van de persoonsvorm bevat een beknopte bijzin:
- een voltooid deelwoord
- een onvoltooid deelwoord
- te + infinitief (het hele werkwoord)
Slide 6 - Tekstslide
Bijzin of beknopte bijzin?
Toen ze na haar werk goed was uitgerust, ging Caja een uur fitnessen.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
Slide 7 - Quizvraag
Bijzin of beknopte bijzin?
Hard weglopend voor de politie, werden de dieven in de gaten gehouden.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
Slide 8 - Quizvraag
Bijzin of beknopte bijzin?
Nog mopperend over de verloren wedstrijd, verlieten de sporters de sporthal.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
Slide 9 - Quizvraag
Een beknopte bijzin mag alleen beknopt zijn als het onderwerp uit de hoofdzin overeenkomt met het onderwerp dat eigenlijk in de beknopte bijzin moet staan.
Afgeleid door een reclamebord, botste ik tegen een stilstaande auto.
Wie was afgeleid door een reclamebord? Ik en ik is ook het onderwerp van de hoofdzin. Het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin en het onderwerp van de hoofdzin komen overeen.
Slide 10 - Tekstslide
Is de beknopte bijzin goed of fout?
Zijn vriendin uitzwaaiend, verdween de bus uit het zicht.
A
goed
B
fout
Slide 11 - Quizvraag
Is de beknopte bijzin goed of fout?
Net op tijd in het stadion aangekomen, liepen de supporters snel naar hun plaatsen.
A
goed
B
fout
Slide 12 - Quizvraag
Is de beknopte bijzin goed of fout?
Huppelend van plezier, kwam het kind de klas binnen.
A
goed
B
fout
Slide 13 - Quizvraag
Hoe verbeter je deze foutief beknopte bijzin? Na een uur gewacht te hebben arriveerde de bus.
Slide 14 - Open vraag
Verbeter de onderstaande foutief beknopte bijzin: Kijkend uit het raam, viel plotseling een dakpan naar beneden.