Taaldilemma's NT2 B2

Beantwoord eerst de vragen over een onderwerp. Heb je fouten? Bekijk dan het filmpje. Heb je alles goed? Ga dan verder naar de volgende vragen.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Beroepsopleiding

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Beantwoord eerst de vragen over een onderwerp. Heb je fouten? Bekijk dan het filmpje. Heb je alles goed? Ga dan verder naar de volgende vragen.

Slide 1 - Tekstslide

Goed of fout?
Jullie schoolgebouw is groter als mijn schoolgebouw.
A
Goed
B
Fout

Slide 2 - Quizvraag

Goed of fout?
Koen is groter dan mij.
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quizvraag

Goed of fout?
Jij bekijkt de zaak anders dan ik.
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

Goed of fout?
Zij heeft drie keer zo veel tijd dan ik.
A
Goed
B
Fout

Slide 5 - Quizvraag

Uitleg
Na een vergrotende trap (beter/groter/kleiner/etc.) gebruik je 'dan'. Jullie schoolgebouw is groter dan mijn schoolgebouw. 'Koen is groter dan mij' is absoluut fout. Het moet zijn 'Koen is groter dan ik.' Na zinsdelen als 'drie keer zo veel' of 'net zo groot' volgt altijd 'als' (er is geen vergrotende trap).

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat hoort bij elkaar?
je
ik
hij
wij
jullie
zij (meervoud)
Zet hier de woorden die nergens bij horen.
jezelf
je
me
mezelf
zich
zichzelf
ons
onszelf
eigen

Slide 8 - Sleepvraag

Uitleg
Bij sommige werkwoorden moet je 'me' 'mezelf' 'je' 'jezelf' etc. gebruiken. Dit noemen we wederkerende (Latijn: reflexieve) werkwoorden. Let op dat je het juiste wederkerend voornaamwoord (me/je/ons/etc.) gebruikt bij de juiste persoon. Je mag zelf kiezen of je 'me' of 'mezelf' gebruikt, beide is goed. 'eigen' is altijd fout. Ik ga me eigen wassen of Jij mag je eigen ontspannen is beide fout.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Vul aan:
Ik solliciteer ... die baan.
A
aan
B
met
C
naar
D
op

Slide 11 - Quizvraag

Vul aan:
Je kunt refereren ... dat gesprek.
A
aan
B
naar
C
op
D
met

Slide 12 - Quizvraag

Vul aan:
Die straat loopt evenwijdig ... de gracht.
A
naar
B
aan
C
met
D
op

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg
Veel woordcombinaties, uitdrukkingen en gezegdes hebben een vast voorzetsel. Zoals die in de vragen hiervoor. Een ander voorzetsel is fout, dat is dan een contaminatie. Helaas zijn er geen regels of trucjes voor, je zult de combinaties uit je hoofd moeten leren.

Slide 14 - Tekstslide

Vaste voorzetsels
Hierna komt een plaatje met veelvoorkomende vaste voorzetsels. Klik op het plaatje om hem groter te maken. Daarna volgen websites met oefeningen.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Link

Slide 19 - Link

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Goed of fout?
Wij kunnen nergens een goed hotel vinden.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Goed of fout?
Wij hebben daar nooit geen tijd voor.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Goed of fout?
Ik heb nergens niemand gezien.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quizvraag

Uitleg
De dubbele ontkenning wordt veel gebruikt maar is fout. De zinnen uit de vragen kunnen verbeterd worden:
Wij hebben daar geen tijd voor./Wij hebben daar nooit tijd voor.
Ik heb niemand gezien.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Goed of fout?
Ik vertrouw u voldoende geïnformeerd te hebben.
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag

Goed of fout?
Ik ben ervan overtuigd dat het goed zal gaan.
A
Goed
B
Fout

Slide 28 - Quizvraag

Goed of fout?
Wij realiseren dat wij geen goed nieuws voor u hebben.
A
Goed
B
Fout

Slide 29 - Quizvraag

Uitleg
Deze vragen waren voorbeelden van onvolledig formuleren. Ik vertrouw erop u voldoende geïnformeerd te hebben. Ik ben ervan overtuigd dat het goed zal gaan. En: Wij realiseren ons dat wij geen goed nieuws voor u hebben. 
De beste tip is dat je goed kijkt naar het werkwoord en dat je daarna nadenkt over wat het werkwoord nodig heeft (een voorzetsel of een wederkerend voornaamwoord bijvoorbeeld).

Slide 30 - Tekstslide