Corrige (avec un stylo rouge):
1. Wat is dat?
C'est quoi?2. Ik houd van de maaltijd. J'aime le repas.
3. Oké, ik neem een pannenkoek. D'accord, je prends une crêpe.
4. Alstublieft! (als je iets geeft) Voilà!
5. Het is een ui. C'est un ognon.
6. Ik heb een hekel aan voorbereiden. Je déteste préparer.
7. De kaart, alstublieft. La carte, s'il vous plait.