Lijdende en bedrijvende vorm

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Bedrijvende en lijdende vorm
Naast het benoemen van hoofdzin, bijzin en bijstelling, kan je ook nog onderscheid maken tussen een lijdende vorm en een bedrijvende vorm. Die zegt iets over de vorm van de desbetreffende zin.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
  • Aan het einde van deze les hebben jullie geoefend met het het herkennen, benoemen en maken van de lijdende en bedrijvende vorm.                                                                                   
  • Aan het einde van deze les hebben jullie geoefend met de kenmerken van de verschillende samengestelde zinnen en de lijdende en bedrijvende vorm uit je hoofd benoemen, herkennen en zelf toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp is

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp is

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jara| laat | de hond | uit
  • Jara is het onderwerp
  • Jara doet iets in deze zin: Ze laat de hond uit
  • Bedrijvend of actief


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De hond | wordt | door Jara |uitgelaten

  • De hond is het onderwerp
  • De hond doet niets in deze zin: Hij wordt uitgelaten
  • Lijdend of passief

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
In de volgende slides gaan we oefenen met de lijdende en de bedrijvende vorm.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke vorm staat de volgende zin? De vrienden spelen een spelletje.
A
lijdende vorm
B
bedrijvende vorm
C
geen idee
D
beide vormen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke vorm staat de volgende zin?
De leerlingen werken in het werkboek.
A
lijdende vorm
B
bedrijvende vorm
C
geen idee
D
in beide vormen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke vorm staat de volgende zin?
Er wordt hard gewerkt aan de opdrachten uit het werkboek.
A
lijdende vorm
B
bedrijvende vorm
C
geen idee
D
in beide vormen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maken les 2 van grammatica 4 in Blink.
Zachtjes overleggen mag. Als dit niet lukt, dan werken we in stilte. Als je klaar bent, steek je je hand op.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

laptops dicht
3 minuten overleggen
waarom heet dit zo?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De volgende vragen gaan over de overige onderdelen van de toetsstof.
Er moet dus een lampje bij je gaan branden, anders moet je echt nog flink oefenen!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een enkelvoudige zin?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaraan herken je het makkelijkst een hoofdzin?
A
aan de belangrijke informatie
B
aan meerdere persoonsvormen
C
onderwerp en persoonsvorm staan niet naast elkaar
D
onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een samengestelde zin?
A
twee zinnen
B
iets met grammatica
C
een zin die uit twee of meer zinnen bestaat en samengevoegd wordt door een leesteken
D
een zin die uit een of meer zinnen bestaat en samengevoegd wordt met een voegwoord

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaruit kan een samengstelde zin bestaan?
A
hoofzin en bijzin
B
zinnen
C
geen idee
D
een of meerdere hoofdzinnen en/of een of meerdere bijzinnen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een nevenschikkend voegwoord (denk aan de woordsoorten)? Geef drie voorbeelden.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit wat voor zinnen is deze zin opgebouwd? Waaraan zie je dat?
Elke leerling werkt en leert hard, omdat hij weet waarvoor het nodig is.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lijdende en bedrijvende vorm

Een zin kan in de bedrijvende (= de actieve) of de lijdende (= de passieve) vorm staan. Als je naar de volgende zinnen kijkt zie je direct het verschil tussen de actieve en de passieve vorm:

- De vrienden spelen een spelletje --> actieve (= bedrijvende) vorm; het onderwerp doet iets.
- Een spelletje wordt gespeeld door de vrienden --> passieve (= lijdende) vorm; het onderwerp ondergaat iets.



Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg (1) lijdende en bedrijvende vorm
Als je een zin in de bedrijvende vorm wilt veranderen naar de lijdende vorm, of andersom, dan zijn er een aantal belangrijke regels die je moet gebruiken:

1 - Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd staat (= nog niet voltooid, dus bijv. "ik loop ...), dan moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken. 

2 - Als een bedrijvende zin in de voltooide tijd staat (= wel voltooid (denk aan het voltooid deelwoord) dus bijv. "ik ben gelopen ...), dan moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord zijn gebruiken.

3 - Bij het omzetten van een zin naar de andere vorm moet de tijd van de zin altijd hetzelfde blijven.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg (2) lijdende en bedrijvende vorm
Voorbeelden om te begrijpen hoe je deze regels goed toepast:

bedrijvend - De vrienden spelen het spelletje. (onvoltooide tijd)
lijdend - Het spelletje wordt gespeeld door de vrienden.

bedrijvend - De vrienden hebben het spelletje gespeeld. (voltooide tijd)
lijdend - Het spelletje is gespeeld door de vrienden.

bedrijvend - De vrienden zullen het spelletje spelen. (onvoltooide tijd)
lijdend - Het spelletje zal door de vrienden gespeeld worden. (tijd blijft hetzelfde met zal)

bedrijvend - De vrienden zouden het spelletje gespeeld hebben. (voltooide tijd)
lijdend - Het spelletje zou door de vrienden gespeeld worden. (tijd blijft hetzelfde met zou)


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorwaarde om de zin om te zetten
Vaak kunnen we zinnen die in de bedrijvende vorm staan omzetten naar de lijdende vorm. Dat kan echter niet altijd.
Om een zin van de bedrijvende vorm in de lijdende vorm om te zetten, moet deze een lijdend voorwerp bevatten.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan van bedrijvend naar lijdend
Als we een zin van de bedrijvende naar de lijdende vorm omzetten, volgen we de volgende stappen:
- Het lijdend voorwerp wordt in de lijdende vorm het onderwerp.
- Het onderwerp wordt in de lijdende vorm een bijwoordelijke bepaling die begint met het woordje 'door'. 
- We voegen een vorm van het hulpwerkwoord 'zijn' of 'worden' toe .
- Het belangrijkste werkwoord in de zin wordt een voltooid deelwoord.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld (1/2)

De moeder smeerde een boterham met jam voor haar zoon.
pv = smeerde (wordt voltooid deelwoord)
ow = de moeder (wordt bijwoordelijke bepaling met 'door')
lv = een boterham met jam (wordt onderwerp)
mv = voor haar zoon
we voegen een vorm van 'zijn' of 'worden als hulpwerkwoord toe.



Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld (2/2)
De moeder smeerde een boterham met jam voor haar zoon.

Een boterham (was lv)/ werd (voegen we toe)/ door de moeder (bijwoordelijke bepaling met door; was ow) / voor haar zoon / gesmeerd (wordt voltooid deelwoord)

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van lijdend naar bedrijvend
Andersom kunnen we zinnen uit de lijdende vorm ook omzetten naar de bedrijvende vorm. Ook hiervoor is een stappenplan.
- Het onderwerp wordt een lijdend voorwerp.
- De bijwoordelijke bepaling met door (indien aanwezig) wordt het onderwerp.
- De vorm van het hulpwerkwoord 'zijn' of 'worden' mag worden weggewerkt.
- Het belangrijkste werkwoord uit de zin mag een persoonsvorm worden (maar dit hoeft niet per se).

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld (1/2)
De luie werknemer werd door zijn werkgever ontslagen.
pv = werd
wg = werd ontslagen (kan veranderen in pv)
ow = de luie werknemer (wordt lijdend voorwerp)
bwb met door = door zijn werkgever (wordt onderwerp)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld (2/2)
De luie werknemer werd door zijn werkgever ontslagen.
De werkgever (ow; was bijwoordelijke bepaling met door)/ ontsloeg (was voltooid deelwoord) / de luie werknemer (lv; was onderwerp)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdende of bedrijvende vorm?
'Er is gisteren bij hem ingebroken.'
A
Lijdende vorm
B
Bedrijvende vorm

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lijdende of bedrijvende vorm?
'De hovenier verzorgde het grasveld goed.'
A
Lijdende vorm
B
Bedrijvende vorm

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In het weekend ontbijt ik met een gebakken eitje.
A
Lijdende vorm
B
Bedrijvende vorm

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lijdende of bedrijvende vorm?
De geblesseerde speler werd met een brancard van het veld gedragen.
A
Lijdende vorm
B
Bedrijvende vorm

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de volgende zin in de lijdende vorm:
'Op eerste kerstdag aten we biefstuk met pepersaus'

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de volgende zin in de bedrijvende vorm:
'De artiest wordt door zijn fans aanbeden.'

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de volgende zin in de lijdende vorm:
'De zangeres brengt binnenkort een nieuw album uit.'

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de volgende zin in de bedrijvende vorm:
'Het nieuwe album van de zangeres werd door de media zeer goed ontvangen.

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies