2V Leesvaardigheid blok 1 en blok 2 in vogelvucht

Je kamer is nog niet erg netjes. Je hebt zeker met de … slag opgeruimd.
Welk woord moet er op de puntjes staan?

1 / 45
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.

Onderdelen in deze les

Je kamer is nog niet erg netjes. Je hebt zeker met de … slag opgeruimd.
Welk woord moet er op de puntjes staan?

Slide 1 - Open vraag

lesprogramma
Vogelvlucht theorie leesvaardigheid (15 min)
Nederlands songbook (10 min)
Slotstuk Redekundig ontleden (25 min)
Aan het werk (25 min)

Slide 2 - Tekstslide

mededeling
Vanaf morgen moet iedereen:
1. Lesson Up account hebben
2. Lesmethode online kunnen doen

Slide 3 - Tekstslide

lesdoel
kennis leesvaardigheid is opgefrist
Redekundig ontleden theorie is afgerond

Slide 4 - Tekstslide

In een vogelvlucht
een kleine quiz om je kennis te testen van de theorie van Leesvaardigheid, blok 1 en blok 2.

Slide 5 - Tekstslide

Wat geeft een onderwerp van een tekst aan?
A
het doel van de tekst
B
waar de tekst over gaat
C
de mening van de schrijver
D
waar de tekst niet over gaat

Slide 6 - Quizvraag

In welke volgorde is een tekst opgebouwd?
A
middenstuk - begin - slot
B
begin - einde - middenstuk
C
inleiding - middenstuk - slot
D
inleiding - einde - slot

Slide 7 - Quizvraag

De belangrijkste zaken in een tekst noem je:
A
conclusie
B
hoofdzaken
C
bijzaken
D
hoofdgedachte

Slide 8 - Quizvraag

wat is een tekstdoel?
A
reclame tekst
B
publicatie tekst
C
open tekst
D
amuseren

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het publiek van een tekst?
A
mensen die bij het lezen van de tekst zitten
B
mensen voor wie de tekst is geschreven
C
mensen die meekijken met de tekst
D
mensen die de tekst willen lezen

Slide 10 - Quizvraag

wat houdt de lezer 'adviseren' in?
A
de lezer op een risico wijzen
B
de lezer laten lachen
C
de lezer goede raad geven
D
de lezer vertellen wat je van iets vindt

Slide 11 - Quizvraag

wat doet een reclame tekst?
A
betogen
B
amuseren
C
aansporen en activeren
D
informeren

Slide 12 - Quizvraag

wat is een kernzin?
A
een zin waarin het belangrijkste staat van een alinea
B
een zin waarin het belangrijkste staat van een tekst
C
de hoofdgedachte
D
de titel

Slide 13 - Quizvraag

Op welke manieren kun je een tekst afsluiten?
A
samenvatting
B
conclusie
C
advies
D
anekdote

Slide 14 - Quizvraag

Op welke manier kun je een tekst inleiden?
A
met een anekdote
B
één of meer vragen stellen aan de lezer
C
een aanleiding noemen
D
het onderwerp aankondigen

Slide 15 - Quizvraag

wat staat er meestal in het middenstuk van een tekst?
A
een interview
B
de samenvatting
C
een conclusie
D
de deelonderwerpen

Slide 16 - Quizvraag

Vragen?
toets maandag is vooral toepassen!

Slide 17 - Tekstslide

Nederlands songbook
Ik geef het woord aan: Faya en Ole

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

op onderzoek uit
Ga op zoek naar antwoorden op onderstaande vragen:
1. Wat is een samengestelde zin? Hoe herken je die en welke ‘smaken’ zijn er van samengestelde zinnen?
2. wat is het verschil tussen een hoofd-, en bijzin?
3. wat hebben voegwoorden te maken met bovenstaande twee vragen?
timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin - zin met één pv.
Samengestelde zin – zin met meer pv’s.


Voorbeeld:
Het journaal is om zes uur op televisie. (enkelvoudige zin)
Voordat je gaat eten, kun je het journaal nog op televisie zien. (samengestelde zin)

Slide 21 - Tekstslide

hoofdzinnen
  • In een hoofdzin (hz) staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar; er kunnen (op uitzonderingen na) geen andere zinsdelen tussen staan.
  • De pv staat in de hoofdzin op de eerste of tweede plaats. 


Voorbeeld: 
Daan (ond) eet (pv) geen mosselen, want hij (ond) houdt (pv) niet van vis.


Slide 22 - Tekstslide

bijzinnen
  • In een bijzin kunnen tussen onderwerp en persoonsvorm wel andere zinsdelen staan, maar dat hoeft niet.
  • De pv staat vaak achter in de bijzin.

Voorbeeld: 

Zij wil (pv) nu weg, omdat het feest over vijf minuten begint (pv) - (hoofdzin + bijzin). 


Slide 23 - Tekstslide

voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden – verbinden gelijkwaardige delen: en, of, dus, maar & want.


Onderschikkende voegwoorden – verbinden ongelijkwaardige delen: dat, zodat, omdat, doordat, als, daarom, hoewel, indien, toen etc.

Slide 24 - Tekstslide

even checken
Onderstaande zinnen zijn samengesteld. Bepaal:
  1. hoe ze zijn samengesteld uitgedrukt in hz en bz
  2. of ze nevenschikkend of onderschikkend zijn.
  3. Noteer het bijbehorende voegwoord.

Slide 25 - Tekstslide

Het is regenachtig weer, maar ik ga toch fietsen.

Slide 26 - Open vraag

Omdat hij hem een belangrijke boodschap moet vertellen, wil de mentor Andy spreken.

Slide 27 - Open vraag

Ze wilde pas naar het feestje gaan, nadat ze had gegeten.

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Video

Bedrijvende en lijdende vorm
Naast het benoemen van hoofdzin, bijzin en bijstelling, kan je ook nog onderscheid maken tussen een lijdende vorm en een bedrijvende vorm. Die zegt iets over de vorm van de desbetreffende zin.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Bedrijvende en lijdende vorm

uitleg video Hoofd-informatie
Een zin kan in de bedrijvende (= de actieve) of de lijdende (= de passieve) vorm staan. Als je naar de volgende zinnen kijkt zie je direct het verschil tussen de actieve en de passieve vorm:

- De vrienden spelen een spelletje --> actieve (= bedrijvende) vorm
- Een spelletje wordt gespeeld door de vrienden --> passieve (= lijdende) vorm

Slide 35 - Tekstslide

Bedrijvende en lijdende vorm
Een aantal belangrijke regels bij het omvormen van zinnen:


1 - Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd staat (= nog niet voltooid, dus bijv. "ik loop ...), dan moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken.

2 - Als een bedrijvende zin in de voltooide tijd staat (= wel voltooid (denk aan het voltooid deelwoord) dus bijv. "ik ben gelopen ...), dan moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord zijn gebruiken.

3 - Bij het omzetten van een zin naar de andere vorm moet de tijd van de zin altijd hetzelfde blijven.

Slide 36 - Tekstslide

regels toegepast

bedrijvend - de vrienden spelen het spelletje (onvoltooide tijd)
lijdend - het spelletje wordt gespeeld door de vrienden


bedrijvend - de vrienden hebben het spelletje gespeeld (voltooide tijd)
lijdend - het spelletje is gespeeld door de vrienden


bedrijvend - de vrienden zullen het spelletje spelen (onvoltooide tijd)
lijdend - het spelletje zal door de vrienden gespeeld worden (tijd blijft hetzelfde met zal)


bedrijvend - de vrienden zouden het spelletje gespeeld hebben (voltooide tijd)
lijdend - het spelletje zou door de vrienden gespeeld worden (tijd blijft hetzelfde met zou)

Slide 37 - Tekstslide

aan de slag: waarmee?
Leesvaardigheid quiz: 
  • goede score? Geen zorgen, maandag uitgeslapen zijn en toets maken.
  • geen goede score? Ga oefenen, gebruik lesmethode of cambiumned.
Grammatica Zinsdelen:
  • oefenen lesmethode of cambiumned

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Ik hoor graag jullie tips en tops voor deze les

Slide 40 - Open vraag

Ik hoor graag jullie feedback

Slide 41 - Open vraag

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video