1 of 2 bedrijven hebben de macht, groot marktaandeel
Kartelvorming (illegaal)
Homogeen oligopolie: olie
Heterogeen oligopolie: mobiele telefoon
Slide 12 - Tekstslide
Monopolie
1 aanbieder
veel macht voor aanbieder
Slide 13 - Tekstslide
MONOPOLIE
VOLKOMEN CONCURRENTIE
MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE
OLIGOPOLIE
2
Aanbieders: één
Heterogeen / homogeen: beide
1
Aanbieders: veel
Heterogeen / homogeen: heterogeen
3
Aanbieders: enkele
Heterogeen / homogeen: beide
4
Aanbieders: veel
Heterogeen / homogeen: homogeen
Slide 14 - Sleepvraag
Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Maastricht?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie
Slide 15 - Quizvraag
I Bij homogene goederen is de concurrentie feller dan bij heterogene producten II Naarmate er minder concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
Slide 16 - Quizvraag
Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie
Slide 17 - Quizvraag
Heterogene producten kunnen voorkomen op de volgende marktvormen. I. volkomen concurrentie II. oligopolie
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 18 - Quizvraag
Welke marktvorm hoort bij de markt van telefoons?
A
Oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Monopolie
D
Volkomen concurrentie
Slide 19 - Quizvraag
Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid...
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen
Slide 20 - Quizvraag
De maximale winst is € ......
A
40
B
400
C
800
D
1600
Slide 21 - Quizvraag
Bij het break-evenpunt ...
A
geldt MO = MK
B
Is de TK groter dan de TO
C
geldt TO = TK
D
is MK groter dan MO
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het marktevenwicht?
A
Het punt waar aanbod groter is dan vraag.
B
Het punt waar vraag groter is dan aanbod.
C
Het punt waar vraag en aanbod niet van belang zijn.
D
Het punt waar vraag en aanbod gelijk zijn.
Slide 23 - Quizvraag
Bij marktevenwicht is de marktomzet €300.000?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het consumentensurplus?
A
verschil tussen betalingsbereidheid en de te betalen prijs
B
verschil tussen leveringsbereidheid en de te ontvangen prijs
Slide 25 - Quizvraag
Welke kleur heeft het consumentensurplus?
A
Groen
B
Blauw
C
Rood
D
Geel
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het producentensurplus?
A
verschil tussen betalingsbereidheid en de te betalen prijs
B
verschil tussen leveringsbereidheid en de te ontvangen prijs