KAV Deel A

KAV Deel A
Klantreis, assortiment en visual merchandising Deel A
N. Fortkamp 
23MRa
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Marketing & CommunicatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

KAV Deel A
Klantreis, assortiment en visual merchandising Deel A
N. Fortkamp 
23MRa

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent hospitality?
A
verzorging
B
gastvrijheid
C
presentatie
D
etiquette

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mensen die je winkel bezoeken, kun je benaderen als gast of klant.  Wat hoort bij elkaar? 
Klantgerichte benadering
Focus ligt meer op het creëren van een prettige sfeer.
Gastvrije benadering 
Focus ligt meer op het verkopen.

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem een sociale vaardigheid die hoort bij "geduld hebben" en "oprecht zijn"?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt een winkelconcept ook wel genoemd? Kies de twee juiste antwoorden
A
retailconcept
B
winkelbeleving
C
visual merchandising
D
winkelformule

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn twee kenmerken van een winkel met servicedistributie?
A
Klanten worden persoonlijk bediend.
B
Er is weinig aandacht voor de presentatie van artikelen.
C
Klanten letten minder op de prijs.
D
De winkel heeft een verzorgde uitstraling.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke drie dingen vormen samen de winkelbeleving?
A
winkeluitstraling verkoopcijfers assortiment
B
verkoopcijfers, betaalmogelijkheden verschillende type klanten
C
winkeluitstraling assortiment manier waarop personeel klant benadert.
D
winkeluitstraling verschillende type klanten manier waarop personeel klant benadert.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een webshop is het niet mogelijk om klanten hospitality en een positieve winkelbeleving te bieden.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een winkel met prijsdistributie?
A
Dille & Kamille
B
Bruna
C
Holland & Barrett
D
Wibra

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van visual merchandising?
A
Alle activiteiten die ervoor zorgen dat een klant zich welkom voelt.
B
Het totaalpakket van winkeluitstraling, assortiment en klantbenadering.
C
Hoe een winkel de producten presenteert.
D
De manier waarop een winkel de klanten benadert en bedient.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderdelen winkelexterieur

Slide 11 - Woordweb

Etalage
Ingang
Winkelgevel
Marieke wil een pop-up tent kopen. Via een vergelijkingssite bekijkt ze verschillende tenten. Ze leest de reviews van klanten, om zo een beeld te krijgen van de verschillen. In welke fase van de klantreis bevindt Marieke zich?
A
Aankoop
B
Bewustwording
C
Onderzoek
D
Trouw

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De webshop is een online touchpoint. In welke fase van de klantreis is de klantenkaart een belangrijk touchpoint?
A
Aankoop
B
Bewustwording
C
Onderzoek
D
Trouw

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bezoeker komt in jouw supermarkt naar aanleiding van een actie in een folder. Hij heeft daar een aanbieding gezien van 200 gram pecannoten voor €2,99. Hij koopt de noten en rekent deze af bij de kassa.

Welke touchpoints heeft deze klantreis? Kies de juiste antwoorden.
A
Aanbieding
B
Folder
C
Kassa
D
Winkelbezoek

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt het genoemd als je de webshop zo inricht dat jij bovenaan in zoekmachineresultaten verschijnt?
A
DNS
B
SEA
C
SEO
D
VPN

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Joey heeft een espressomachine gekocht. Nadat hij deze drie keer gebruikt heeft, lekt er water uit het waterreservoir. Hij gaat met zijn machine terug naar de klantenservice in de winkel.
In welke fase van de klantreis bevindt Joey zich?
A
bewustwording
B
gebruik
C
onderzoek
D
trouw

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van een needshopper?
A
De klant is samen met meerdere mensen.
B
De klant loopt recht op het product af.
C
De klant heeft behoefte aan een gesprek.
D
De klant kiest voor kwaliteitsproducten.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige mensen houden uit principe heel veel rekening met het milieu bij hun aankopen.

Van welke invloed op het koopgedrag is dan sprake?
A
Culturele factor
B
Economische factor
C
Persoonlijke factor
D
Sociale factor

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een klant staat al enige tijd met een sportschoen in zijn hand. De verkoper zegt: 'Dat is een mooie schoen die u daar vastheeft. Zoekt u een voetbed met of zonder ondersteuning van de voetboog?'
Welke soort vraag stelt de verkoper hier?
A
gesloten vraag
B
keuzevraag
C
reflecterende vraag
D
open vraag

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een voorbeeld van een plaatsvervangende verkoop?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een voorbeeld van een
bijverkoop?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In een delicatessenzaak worden kazen, wijnen en nootjes verkocht. De kazen worden ingedeeld naar harde geperste kazen, zachte ongeperste kazen en smeerkazen. Binnen de zachte kazen heb je verschillende kazen, zoals brie, mozzarella en notenkaas.

Hoe noem je de indeling in kazen, wijnen en nootjes?
A
artikelgroepen
B
artikelsoorten
C
artikelvariëteiten
D
assortimentsgroepen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van een inferieur goed?
A
Dit is een goed dat je meer gaat kopen als je inkomen stijgt.
B
Dit is een goed dat je minder gaat kopen als je inkomen stijgt.
C
Dit is een goed dat je meer gaat kopen als je inkomen daalt.
D
Dit is een goed dat je niet meer of minder gaat kopen als je inkomen daalt of stijgt.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van wat soort
artikelverwantschap
is sprake in dit voorbeeld?
A
maatverwantschap
B
merkverwantschap
C
productieverwantschap
D
stijlverwantschap

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent trading down?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent saneren?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent penetratiegraad

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent Kannibalisatie?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Elk bankbiljet heeft een portretwatermerk. Wat zie je op het portretwatermerk als je het biljet tegen het licht houdt?
A
een afbeelding van een figuur uit de Griekse mythologie
B
kleine witte cijfers met het euroteken en het waardecijfer van het biljet
C
een lichteffect dat op-en-neer beweegt en verandert van kleur
D
een donkere lijn met een zilverkleurige streep ernaast

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Susan koopt een tennisracket. Na de eerste keer tennissen knapt de bespanning. Susan gaat terug naar de winkel.

Van welke soort klacht is hier sprake?
A
objectieve, terechte klacht
B
objectieve, onterechte klacht
C
subjectieve, terechte klacht
D
subjectieve, onterechte klacht

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies