In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
P4.2 Trillingen in diagrammen en formules
vwo 4 - natuurkunde overal
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de fase op t = 7 s?
A
3
B
2,25
C
2,5
D
4
Slide 3 - Quizvraag
Fase (φ)
Fase: hoeveel (delen van )trillingen heeft een voorwerp al uitgevoerd?
Afspraak: start als trilling voor eerst
door x-as is positieve richting gaat
Wanneer de trilling niet in de evenwichtsstand start, dan moet je de beginfase erbij optellen.
Slide 4 - Tekstslide
Fase
Je begint met tellen als je voor het eerst omhoog door de evenwichtsstand gaat.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de gereduceerde fase op t = 3 s?
A
0
B
1
C
2
D
1/2
Slide 6 - Quizvraag
Gereduceerde fase
De gereduceerde fase geeft aan waar de trilling in zijn huidige trilling is.
Bijvoorbeeld: fase = 4,25 betekent dat het voorwerp al vier en een kwart trilling heeft uitgevoerd.
De gereduceerde fase is dan 0,25: hij zit op één kwart in zijn huidige trilling.
De gereduceerde fase is dus altijd een getal van 0 tot 1.
Slide 7 - Tekstslide
Na deze les kun je:
- de trillingstijd berekenen voor een harmonische trilling
- voor een bepaald tijdstip in een harmonische trilling bepalen wat de uitwijking is.
Slide 8 - Tekstslide
Trillingen zichtbaar maken
geluid
het hart
elektriciteitsnet
Een sensor maakt van een grootheid een elektrisch signaal. Deze wordt zichtbaar op de oscilloscoop.
Slide 9 - Tekstslide
Oscilloscoop interpreteren
Horizontaal: tijd
bijvoorbeeld 2 ms/div
Verticaal: voltage
Slide 10 - Tekstslide
Hoe bereken je ook alweer de veerkracht?
Slide 11 - Woordweb
Harmonische trilling
A
u=Asin(T2πt)
A = amplitude
t = tijd
T = trillingstijd
Slide 12 - Tekstslide
Harmonische trilling
1. Snelheid
2. versnelling
3. resultante kracht
4. veerkracht
Slide 13 - Tekstslide
Harmonische trilling
Slide 14 - Tekstslide
home.kpn.nl
Slide 15 - Link
Zelfstandig werken/ huiswerk
P4.2 vraag 17, 21, 24, 26, 28, 29
Slide 16 - Tekstslide
Harmonische trilling - kracht en trillingstijd
F=−Cu
C = veerconstante
u = uitwijking
T=2π√Cm
m = massa (kg)
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeeld
Stel ik heb een massaveer systeem waarvoor geldt:
- C = 1000 N/m.
- m = 1,5 kg
- u = 10 cm
Wat is dan F en wat is T?
F = -C*u = 1000*0,1 = 100 N
T = 2*pi*wortel(m/C) = 2*pi*wortel(10/1000) = 2*pi*wortel(0,01) = 0,6 s
Slide 18 - Tekstslide
Stel je heb een massaveer-systeem met C=1,5E3 N/m en m = 2 kg. Je beweegt hem naar u = 0,15 m. Waar is de veer na 10 s nadat het voor het eerst door de evenwichtstand gaat?
T
T = 2*pi*wortel(2/1,5E3)= 0,22 s
T=2π√Cm
u=Asin(T2πt)
A
A = 0,15 m
Stel je heb een massaveer-systeem met C=1,5E3 N/m en m = 2 kg. Je beweegt hem naar u = 0,15 m. Waar is de veer na 10 s nadat het voor het eerst een positieve uitwijking?