Periode 3 - niveau 2- les 1

Periode 3 - les 1
Als / dan



1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Periode 3 - les 1
Als / dan



Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Brieven nakijken van elkaar en feedback geven
  • Korte instructie 'als/dan' + oefening
  • Opdrachten maken in Studiemeter

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het einde van deze les:
  • Is je brief nagekeken en heb je feedback gekregen
  • weet je wanneer je dan of als moet gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Als 
Wanneer er bij de vergelijking sprake is van gelijkheid (herken je aan het woordje 'zo', 'even' of 'hetzelfde'

Voorbeelden van correct gebruik van als:
Hij is even groot als zij.
Mijn nieuwe vriend is net zo gezellig als mijn oude.
Mijn cijfer is even hoog als mijn vorige cijfer.

Slide 4 - Tekstslide

Dan
Bij een vergrotende/ overtreffende trap. De een is beter/mooier/groter/ zwaarder dan de ander

Voorbeelden van correct gebruik van dan.
  • Ik ben groter dan jij (bent)
  • Deze laptop is goedkoper dan die vorige (is)
  • Ik heb betere cijfers dan jij (hebt)

Slide 5 - Tekstslide

Veelgemaakte fouten
Bij gebruik van als en dan worden veel fouten gemaakt. Bijvoorbeeld:
  • Ik ben kleiner als jij 

Dit is een ongelijke vergelijking, dus moet je dan gebruiken.

  • Ik ben groter als jou. 

Dit is dubbel fout: waarom? 

Slide 6 - Tekstslide

Ik vind een chromebook prettiger werken (als/dan) een iPad.
A
als
B
dan

Slide 7 - Quizvraag

Wil je niet liever naar het strand (als/dan) naar een pretpark?
A
als
B
dan

Slide 8 - Quizvraag

Die vis kan groter (als/dan) 2 meter worden
A
als
B
dan

Slide 9 - Quizvraag

Deze opdracht kun je op dezelfde manier aanpakken (als/dan) die andere opdrachten.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quizvraag

Mijn zusje is nu al groter ........
A
als jou
B
als jij
C
dan jou
D
dan jij

Slide 11 - Quizvraag

Paprikachips vind ik niet zo lekker (als/dan) borrelnootjes.
A
als
B
dan

Slide 12 - Quizvraag

De trein is net zo duur (als/dan) het vliegtuig.
A
als
B
dan

Slide 13 - Quizvraag

Hij vindt zijn vrienden belangrijker (als/dan) zijn familie.
A
als
B
dan

Slide 14 - Quizvraag

Aan het werk

  • StartTaal | 2F | taalverzorging | stijlkwesties | als/dan | opdracht 1

Slide 15 - Tekstslide