Zinsvolgorde in het Spaans

ik geef morgen het cadeau aan mijn broer
Wat is...
het onderwerp?
de persoonsvorm?
het lijdend en het meewerkend voorwerp?
de bijwoordelijke bepaling?
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

ik geef morgen het cadeau aan mijn broer
Wat is...
het onderwerp?
de persoonsvorm?
het lijdend en het meewerkend voorwerp?
de bijwoordelijke bepaling?

Slide 1 - Tekstslide


wie? + persoonsvorm
zin vragend maken
wanneer, waarom, waar hoe?
wat?
aan wie?

onderwerp
persoonsvorm
bijwoordelijke bepaling
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide


ik
geef
morgen
het cadeau
aan mijn broer

onderwerp
persoonsvorm
bijwoordelijke bepaling
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Werkwoordelijk gezegde
Vandaag
gaan
we
een auto
kopen
in Edam

Slide 4 - Sleepvraag

Onderwerp
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Werkwoordelijk gezegde
Hoy
vamos
un coche
a comprar
en Edam

Slide 5 - Sleepvraag

Los verbos juntos
De zinsvolgorde in het Spaans is bijna hetzelfde als in het Nederlands, maar in het Spaans moet alle werkwoorden (verbos) wel bij elkaar blijven.

Slide 6 - Tekstslide

lijdend voorwerp
Hij gaat DE AUTO wassen
Va EL COCHE a lavar.
Va a lavar EL COCHE.

Ik ben EEN BOEK aan het lezen.
Estoy UN LIBRO leyendo.
Estoy leyendo UN LIBRO. 


Slide 7 - Tekstslide

lijdend voorwerp
Jullie willen EEN VERHAAL schrijven.
Queréis escribir una historia.

Wij willen EEN HOND kopen.
Queremos comprar un perro.


Slide 8 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
Jullie willen VOOR MIJ een verhaal schrijven
Queréis escribir PARA MI una historia. 
Queréis escribir una historia PARA MI.

Wij willen een hond VOOR MIJN BROER kopen
Queremos comprar un perro PARA MI HERMANO.

Slide 9 - Tekstslide

Volgorde
  1. Onderwerp
  2. Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
  3. Lijdend voorwerp
  4. Meewerkend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Alicia wil een brief aan mijn oma schrijven
1
2
3
4
5
Alicia
quiere
una carta
a mi abuela
escribir

Slide 11 - Sleepvraag

Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:
hoe? waar? wanneer?
In het Spaans zet je die meestal achter- en soms vooraan.

Slide 12 - Tekstslide

bijwoordelijke bepaling
Ik ga morgen met de trein naar Groningen reizen.
Voy mañana en tren a Groninga a viajar.
Voy a viajar mañana en tren a Groninga.
Voy a viajar en tren a Groninga mañana.
Mañana voy a viajar en tren a Groninga.

Slide 13 - Tekstslide

Volgorde van bijw. bep.
  1. onderwerp

  2. persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
  3. bijw. bep. van hoe?
  4. bijw. bep. van waar? 
  5. bijw. bep van wanneer?


Slide 14 - Tekstslide

Volgorde van bijw. bep.
  1. bijw. bep van wanneer?
  2. onderwerp

  3. persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
  4. bijw. bep. van hoe?
  5. bijw. bep. van waar?


Slide 15 - Tekstslide

Ernesto gaat snel zijn huis verkopen
1
2
3
4
5
Ernesto
va
pronto
su casa
a vender

Slide 16 - Sleepvraag

Ontkenning
Als je een zin ontkennend maakt in het Nederlands, zet je niet of geen achter de persoonsvorm.
Als je een zin ontkennend maakt in het Spaans, zet je no vóór de persoonsvorm.

Slide 17 - Tekstslide

Ernesto gaat zijn huis niet verkopen
1
2
3
4
5
Ernesto
va
no
su casa
a vender

Slide 18 - Sleepvraag

Voorwerp vooraan
Die brief geef ik aan een vriend 
Deze twee boeken geef ik aan mijn moeder.

Slide 19 - Tekstslide

Voorwerp voorop
Die brief geef ik aan een vriend
Esa carta la doy a un amigo

Deze twee boeken geef ik aan mijn moeder
Estos dos libros los doy a mi madre

Slide 20 - Tekstslide

lo/la/los/las
                                 Enkelvoud       Meervoud
Mannelijk                      lo                     la
Vrouwelijk                    los                   las

Slide 21 - Tekstslide

Voorwerp weg
Wie levert de opdrachten in?
¿Quién entrega los deberes?

Ik lever ze in. 
Yo los entrega.

Slide 22 - Tekstslide

Hele werkwoord
Wie gaat de borden afwassen?
¿Quién va a lavar los platos?

Ik ga ze straks afwassen. 
Los voy lavar ahorita. 
Voy a lavarlos ahorita.



Slide 23 - Tekstslide

lo/la/los/las
Je moet lo/la/los/las voor de persoonsvorm zetten, maar als er een heel werkwoord in de zin staat, mag het ook achter het hele werkwoord.

Slide 24 - Tekstslide

¿Quién va a reservar los tickets?
Yo ... voy a reservar mañana.
A
lo
B
la
C
los
D
las

Slide 25 - Quizvraag

¿Las fotos? María ... puso en la estantería.
A
lo
B
la
C
los
D
las

Slide 26 - Quizvraag

¿Dónde está Juan? No ... veo.
A
lo
B
la
C
los
D
las

Slide 27 - Quizvraag

Hace mucho tiempo que hablé con Eva. Voy a llamar...
A
lo
B
la
C
los
D
las

Slide 28 - Quizvraag

Esas canciones me ... sé de memoria.
A
lo
B
la
C
los
D
las

Slide 29 - Quizvraag

El planeta sufre mucho, ¡pero ... tenemos que salvar!
A
lo
B
la
C
los
D
las

Slide 30 - Quizvraag