Schrijf -en aan het woord vast: stoelen, koorden, mensen
Klinkerweglating: leraar > leraren
Medeklinkerverandering: glas > glazen
Medeklinkerverdubbeling: rok > rokken
Slide 5 - Tekstslide
Let op!!
Een woord dat eindigt op een onbeklemtoonde -ik-, -es of -et, verdubbelt de laatste medeklinker niet.
Havik > haviken
Stommerik > stommeriken
Slide 6 - Tekstslide
Meervouden met -s of -en
Er zijn woorden met twee meervoudsvormen, met -s of met -en.
Groentes > groenten
Aardappels > aardappelen
Gemeentes > gemeenten
Slide 7 - Tekstslide
Meervouden op -ie
Woorden die eindigen op -ie krijgen soms een -s (directies, kanaries), maar in andere gevallen -n (bacteriën) of -en (melodieën). Voor meervouden op -n of -en is de regel:
Klemtoon op -ie > meervoud met -iën
Industrie > industrieën
Klemtoon niet op -ie > meervoud met -n; trema op de e die er al staat
Olie > oliën
Slide 8 - Tekstslide
Meervouden op -ee
Woorden die eindigen op -ee krijgen in het meervoud altijd -ën erbij.
Twee > tweeën
Zee > zeeën
Slide 9 - Tekstslide
Vreemde meervouden
Oorspronkelijke Latijnse woorden hebben soms twee meervoudsvormen:
Museum > museums , musea
Datum > datums, data
Medium > mediums, media
Slide 10 - Tekstslide
Verkleinwoorden
De meeste verkleinwoorden zijn eenvoudig te maken:
bank - bankje
film - filmpje
tafel - tafeltje
slang - slangetje
Slide 11 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Bij verkleinwoorden op een a, é, o of u wordt de klinker verdubbeld (eindigen op lange klank)
auto - autootje
café - cafeetje
opa - opaatje
kano - kanootje
accu - accuutje
Slide 12 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden op de y, schrijf je met een apostrof.
baby - baby'tje
sherry - sherry'tje
Verkleinwoorden op i krijgen ie.
taxi - taxietje
Slide 13 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden van cijfer- of letterwoorden krijgen ook een apostrof.
A4 - A4'tje
tv - tv'tje
Slide 14 - Tekstslide
Onthouden!
machine - machientje
aspirine - aspirientje
jongen - jongetje
karbonade - karbonaadje
pudding - puddinkje
Slide 15 - Tekstslide
Meeste of meesten?
Regel: als er een zelfstandig naamwoord achter staat, dan schrijf je geen - n.
De meeste kinderen gingen naar huis.
Geen zelfstandig naamwoord erachter:
Schrijf een -n als het verwijst naar personen
Schrijf geen - n als het verwijst naar dingen, planten of dieren
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.