Meervoudsvormen en verkleinvormen

Wat ga je doen vandaag?
We nemen de spelling van meervoudsvormen
en verkleinwoorden door! 

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat ga je doen vandaag?
We nemen de spelling van meervoudsvormen
en verkleinwoorden door! 

Slide 1 - Tekstslide

Meervouden op -s
Schrijf de -s aan een woord vast als de uitspraak correct blijft.

Voorbeelden:
Kamers
Logés
Dominees

Slide 2 - Tekstslide

Om uitspraakproblemen te voorkomen 's!
  • Bij afkortingen: vwo's, cao's & cd's
  • In woorden die eindigen op: a, i, o, u en y: bikini's, piano's, accu's, lama's, hobby's
  • UITZONDERINGEN: etuis, bureaus, cowboys, jockeys, essays (geen uitspraakprobleem)

Slide 3 - Tekstslide

Meervouden op -en
Schrijf -en aan het woord vast: stoelen, koorden, mensen
  • Klinkerweglating: leraar > leraren
  • Medeklinkerverandering: glas > glazen
  • Mederklinkerverdubbeling: rok > rokken

Slide 4 - Tekstslide

Let op!!
Een woord dat eindigt op een onbeklemtoonde -ik-, -es of -et, verdubbelt de laatste medeklinker niet.

Havik > haviken
Stommerik > stommeriken

Slide 5 - Tekstslide

Meervouden met -s of -en
Er zijn woorden met twee meervoudsvormen, met -s of met -en.

Groentes > groenten
Aardappels > aardappelen
Gemeentes > gemeenten

Slide 6 - Tekstslide

Meervouden op -ie
Woorden die eindigen op -ie krijgen soms een -s (directies, kanaries), maar in andere gevallen -n (bacteriën) of -en (melodieën). Voor meervouden op -n of -en is de regel:

Klemtoon op -ie > meervoud met -iën
  • Industrie > industrieën
Klemtoon niet op -ie > meervoud met -n; trema op de e die er al staat
  • Olie > oliën 

Slide 7 - Tekstslide

Meervouden op -ee
Woorden die eindigen op -ee krijgen in het meervoud altijd -ën erbij.

Twee > tweeën
Zee > zeeën

Slide 8 - Tekstslide

Vreemde meervouden
Oorspronkelijke Latijnse woorden hebben soms twee meervoudsvormen:

Museum > museums , musea
Datum > datums, data
Medium > mediums, media 

Slide 9 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • De meeste verkleinwoorden zijn eenvoudig te maken:

bank - bankje
film - filmpje
tafel - tafeltje
slang - slangetje

Slide 10 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Bij verkleinwoorden op een a, é, o of u wordt de klinker verdubbeld.

auto - autootje
café - cafeetje
opa - opaatje
kano - kanootje
accu - accuutje

Slide 11 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • Verkleinwoorden op de y. 

baby - baby'tje
sherry - sherry'tje
spray - spraytje
cowboy - cowboytje

  • Verkleinwoorden op i krijgen ie. 

taxi - taxietje

Slide 12 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • Verkleinwoorden van cijfer- of letterwoorden krijgen ook een apostrof.

A4 - A4'tje
tv - tv'tje

Slide 13 - Tekstslide

Onthouden!

machine - machientje
aspirine - aspirientje
jongen - jongetje
karbonade - karbonaadje
pudding - puddinkje

Slide 14 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Lees de theorie van hoofdstuk 4 en oefen de dicteewoorden. Volgende week donderdag heb je een toets van 4.3 en 4.4. Oefen de theorie van beide paragrafen.

Slide 15 - Tekstslide